De eenheid van de Nederlandse taal is een gegeven dat stamt uit de vroegste Middeleeuwen, hoewel de taal destijds meestal genoemd werd naar de naam van het gewest waar het gesproken werd. De benaming ‘Nederlantsch’ komt voor het eerst voor in een incunabel uit 1482. Ondanks grote staatkundige, religieuze en sociale versnippering in het gebied van de Lage Landen is een groei naar eenheid waarneembaar: in 1574 wordt bij Plantijn in Antwerpen het ‘Dictionarium’ uitgegeven, met een wetenschappelijke beschrijving van de toen in het Nederlandse taalgebied in gebruik zijnde woorden. In 1584 verschijnt de ‘Twe-spraack van de Nederduytsche letterkunst’, waarin gepoogd wordt orde te scheppen in de verschillende schrijfgewoonten. Ook de Statenvertaling van de Bijbel uit 1637 is een belangrijk symptoom van de ontwikkeling naar de eenheid in de taal.
De eenheid en verdeeldheid van het Nederlands
De staatkundige tweedeling van 1648 heeft deze eenheid in belangrijke mate belemmerd. Tijdens de Tachtig-jarige Oorlog reeds vestigden vele letterkundigen uit het Zuiden zich in de Republiek, waardoor de Zuid-Nederlandse letteren voor eeuwen naar het tweede plan werden verdrongen. In 1804 kwam in de Bataafse Republiek de eerste officiële spellingsregeling tot stand. Hieruit ontstond het ‘Woordenboek voor de Nederduitsche spelling’ (1805), dat in Noord en Zuid gebruikt werd tot 1864.
Tijdens het Verenigd Koninkrijk probeerde de regering de positie van het Nederlands in het Zuiden te versterken. De verschillen bleken echter niet gemakkelijk te overkomen. Na de afscheiding gingen zelfs stemmen op te komen tot een autonome Vlaamse taal. In 1863 werden de ‘Grondbeginselen der Nederlandsche spelling’ van Te Winkel en De Vries gepubliceerd, en deze spelling werd in België een jaar later verplicht gesteld. Nederland volgde pas in 1883. In 1898 kreeg in België bij de ‘Gelijkheidswet’ het Nederlands dezelfde rechtskracht als het Frans. In de daaropvolgende jaren werden in België vele taalwetten aangenomen ter vernederlandsing van bestuur, onderwijs en rechtspraak in Vlaanderen.
De in 1883 bereikte eenheid van spelling werd in 1934 doorbroken door de invoering in Nederland van de spelling-Marchand. In 1947 werd de eenheid in de spelling weer hersteld. In dat jaar werd ook het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord ondertekend, dat echter een algemeen karakter draagt en niet op taalproblemen betrekking heeft. In 1953 verscheen de ‘Woordenlijst der Nederlandse taal’, het ‘Groene boekje’, onder auspiciën van beide regeringen. In 1973 werd in België officiëel de term ‘Nederlands’ ingevoerd: voorheen werd de taal ook met ‘Vlaams’ aangeduid. De positie van het Nederlands is in Nederland en België nogal verschillend: in Nederland wordt de taal voornamelijk bedreigd door slordig gebruik, overdreven overneming van anglicismen etc., terwijl België in taalkundig opzicht een duidelijke frontlijnstaat is, waar het taalkundig bewustzijn veel groter is.
In 1976 verscheen het Rapport van de Werkgroep ad hoc, die in 1974 was ingesteld om ‘een concreet en gedetailleerd voorstel te ontwerpen voor een tussen België en Nederland op te richten gemeenschappelijk orgaan van advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde’, met als titel: ‘ontwerp voor een Nederlandse Taalunie’.
De Nederlandse Taalunie
Op 9 september 1980 werd te Brussel het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de Nederlandse Taalunie getekend. De Taalunie had tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin. (art. 2) Dit doel moet bereikt worden door: de gemeenschappelijke ontwikkeling van de Nederlandse taal; de gemeenschappelijke bevordering van de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal; de gemeenschappelijke bevordering van de Nederlandse letteren; de gemeenschappelijke bevordering van de studie en verspreiding van de Nederlandse taal en letteren in het buitenland. (art. 3) De Taalunie kent een Comité van Ministers, dat het beleid bepaalt, een Interparlementaire Commissie, de Raad voor de Nederlandse taal en letteren, en een Algemeen Secretariaat. (art. 6)
De samenwerking op taal-en letterengebied werd nu dus publiekrechtelijk geinstitutionaliseerd. Het werd gezien als een eerste stap op weg naar een bredere, culturele unie. In 1982 werd de Taalunie operationeel.
Na de instelling van de Taalunie
In juni 1991 bracht de Evaluatiecommissie Nederlandse Taalunie haar rapport uit aan het Comité van Ministers. In het rapport werd zowel teruggeblikt op het functioneren van de Taalunie tot dan toe, als vooruitgeblikt op de toekomst. Belangrijke punten op het terrein van het functioneren van de Taalunie zijn de volgende:
Het nederlands in Europa
Zowel door het numerieke overwicht in Europa van de ‘grote’ talen Frans, Duits en Engels als door de veelheid van kleinere talen, is gezamenlijk optreden van Nederland en Vlaanderen van groot belang in het veranderende Europa, met name met betreking tot de Cultuur- en Onderwijsparagraaf in het Verdrag van Rome. De Taalunie kan een belangrijke functie hebben in het signaleren van problemen en het aandragen van oplossingen. Actie kan worden ondernomen m.b.t. bijvoorbeeld massamedia, vertalingenbeleid en de vaste boekenprijs. Ook is gedacht aan de bevordering van leerstoelen in het Nederlands aan buitenlandse universiteiten, en de bevordering van de kennis van het Nederlands in het Noordwesten van Noord-Frankrijk.
Nederlands extra muros: associatie met andere landen.(art. 19 en 20)
In de Vlaamse Raad is op Suriname gewezen als mogelijke associatiepartner. In het Nederlandse parlement op de Nederlandse Antillen en Aruba, die door diplomatieke notawisseling met de Taalunie geassocieerd kunnen worden. Verder is gedacht aan landen “waarvan een deel van de bevolking gebruik maakt van de Nederlandse taal”, hetgeen op zowel Frankrijk als Zaïre betrekking kan hebben. Na hervormingen in Zuid-Afrika zou ook dat land voor associatie in aanmerking kunnen komen. De Evaluatiecommissie van 1991 meende dat tevens Indonesië en Namibië hiervoor in aanmerking zouden komen. Voor wat betreft Zaïre, Rwanda en Burundi zou gedacht kunnen worden aan afspraken omtrent onderricht in het Nederlands aan de daar verblijvende nederlandstaligen.
Onderwijs
Activering van onderwijs-samenwerking wordt mogelijk. Tot 1989 behoorde onderwijs in België integraal tot de bevoegdheid van de Belgische staat, en niet van de Vlaamse gemeenschap. Voorts kan gedacht worden aan onderwijs in het Nederlands als tweede taal, in het kader van de toenemende migratie in Europa. Tot slot houdt de taalunie zich bezig met gebieden waar het Nederland bedreigd wordt, zoals Brussel en Frans-Vlaanderen.
Verhouding met het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord
Het Cultureel Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden (BNCA) was het vervolg op het erg moeizaam tot stand gekomen ‘Verdrag betreffende de intellectuele toenadering tussen Nederland en België uit 1927. In 1958 werd aan het BNCA een addendum toegevoegd ‘betreffende de eenvormigheid van de schrijfwijze der Nederlandse taal’. De Taalunie groeide in etappes uit het BNCA, en nam er na haar operationeel worden een aantal bevoegdheden van over. Af en toe is het nu niet duidelijk onder welke bevoegdheid een bepaalde kwestie nu valt. Instelling van enkele parallelle organen zou hiervoor een oplossing kunnen bieden.
Conclusie
Algemeen bestaat de overtuiging dat de Nederlandse Taalunie een zeer nuttige en noodzakelijke organisatie is. Desalniettemin zou de Taalunie meer kunnen betekenen dan zij nu doet, indien de bereidheid tot politieke inspanningen groter zou zijn. Vaak krijgt men de indruk dat, vooral aan Nederlandse kant, het belang van samenwerking met de Vlamingen onderschat wordt. De uitspraak uit 1991 van Minister d’Ancona dat, afgezien van de taal, de Nederlandse en Vlaamse cultuur weinig overeenkomst vertonen, is hiervoor symptomatisch, alsmede de verbaasde reacties in Vlaanderen en grotendeels onverschillige reacties in Nederland op deze uitspraak. Toch is het, met name gezien in het licht van de Europese integratie, onontbeerlijk zoveel mogelijk met één stem te spreken: 20 miljoen mensen leggen meer gewicht in de schaal dan 15 miljoen of 5 miljoen.
Paper in het kader van de studie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, Universiteit Utrecht, juni 1992.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je deze website in stand houden. Steun fasol.nl met een donatie op NL87ASNB8821079104 t.n.v. Antiquariaat Fasol, onder vermelding van ‘Donatie fasol.nl’.