Lezing gehouden op 31 januari 1994 voor de commissie Cultuur en onderwijs van de Raadge­vende Interparlementaire Beneluxraad in een commissiezaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Binnenhof 22) te ‘s-Gravenhage.

1    INLEIDING

Zeer geachte dames en heren,

Ik ben bijzonder vereerd met het verzoek dat mij is gedaan U het één en ander te vertellen over de taalregeling van de Europese Gemeenschap, tegenwoordig de Europese Unie. Misschien is het goed dat ik mij eerst even bij U introduceer, aangezien ik mij slechts met moeite kan voorstellen dat U reeds eerder van mij gehoord heeft. Mijn naam is Peter Fasol, ik hoop voor deze zomer af te studeren aan de Universiteit Utrecht in de Internationale Betrekkingen. Voorjaar 1993 heb ik stage gelopen bij het Algemeen Secretariaat van de Nederlandse Taalunie. Ik ben niet heel ervaren in het houden van lezingen, maar ik hoop dat dit verhaal zal beantwoorden aan de voorwaarden die oud-minister Luns eens stelde voor het succes van een voordracht, namelijk dat hij moet zijn als een vrouwenrok: lang genoeg om alles te bedekken, maar kort genoeg om de aandacht vast te houden. Mijn inleiding zal zo’n half uur van Uw geduld vergen. Er is een aantal kopieën van de tekst gemaakt, die ik na afloop graag ter beschikking stel.



Al jarenlang duiken er berichten op dat er aan de taalregeling van de EU zou worden getornd. Om deze reden liet de Taalunie mij een eerder uitgebracht onderzoek naar de positie van het Nederlands in de instellingen van de EU opnieuw redigeren. Op deze wijze kreeg ik de gelegenheid mij in de problematiek van het Europese talenregime te verdiepen.

Onder EU-instellingen moeten in dit verband worden verstaan: het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie. Het Europese Hof van Justitie is buiten beschouwing gelaten omdat daar een apart taalregime van kracht is dat sterk afwijkt van dat in het Parlement, de Commissie en de Raad.

2    PROBLEEMSTELLING

Hoewel in de beroemde ‘Verordening nr. 1′ van de Raad van Ministers uit 1958 ’tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap’ juridisch is vastgelegd welke officiële talen binnen de instellingen van de EU worden gehanteerd, staat sinds de tweede helft van de jaren ’70 de meertaligheid binnen de EU-instellingen steeds meer ter discussie.

Bij elke uitbreiding van de EU met nieuwe lidstaten nam ook het aantal officiële talen toe. Waren er in 1958 in de EG slechts vier officiële talen, sinds de uitbreiding van de EG met Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken, Griekenland, Spanje en Portugal zijn er tegenwoordig negen officiële talen.

Die meertaligheid is steeds meer een onderwerp van discussie geworden en gaan er geluiden op die neerkomen op een beperking van de meertaligheid tot enkele ‘grote talen.’ De voorstanders van zo’n beperking steunen daarvoor enerzijds op de administratieve traagheid die inherent zou zijn aan de meertaligheid en de efficiëntie in de weg zou staan en anderzijds op de hoge kosten van vertaling en vertolking.

Tegenstanders van een beperking van het aantal officiële talen wijzen erop dat zo’n beperking het democratische karakter van de EU op de helling zal zetten en dat lidstaten met één van de ‘grote talen’ dan in een betere onderhandelingspositie zouden komen te verkeren, zodat er van gelijkwaardigheid tussen de lidstaten geen sprake meer zou zijn. Bovendien relativeren zij ook de kosten en de administratieve traagheid.

Vooraleer we de situatie in detail bespreken lijkt het me nuttig de officiële regeling inzake het taalgebruik binnen de EU nader toe te lichten. In mijn verhaal maak ik een keuze van de interessantste en belangrijkste zaken teneinde het verhaal niet nodeloos lang te maken: in de tekst is echter volledigheid nagestreefd, zodat U daarvan na afloop kunt kennisnemen.

3    DE OFFICIËLE REGELING VAN HET TAALGEBRUIK

Het vertalen en vertolken binnen de EU is aan een vijftal instanties toevertrouwd.

Europees Parlement, Raad van Ministers, Europese Commissie, met elk een eigen vertaaldirectoraat.

Europees Parlement met een eigen vertolkingsdirectoraat.

Raad van Ministers en Europese Commissie met een Gemeenschappelijke Tolken- en Conferentiedienst.

Het taalgebruik binnen de instellingen van de EU wordt geregeld in genoemde ‘Verordening nr. 1’. Deze verordening werd aangenomen op basis van Art. 217 van het Verdrag van Rome (1958): “De regeling van het taalgebruik door de instellingen der Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het Hof van Justitie, door de Raad met éénparigheid van stemmen vastgelegd.” Die Verordening nr. 1, die kracht van wet heeft, en rechtstreeks toepasbaar is in iedere lidstaat, werd bij de toetreding van nieuwe lidstaten steeds aangevuld.

Ik zal hem niet per artikel gaan bespreken, maar wel enkele belangrijke punten eruit lichten.

De werktalen en officiële talen worden opgesomd, te weten: Frans, Engels, Duits, Nederlands, Italiaans, Deens, Spaans, Portugees en Grieks. De correspondentiestukken worden naar keuze van de afzender gesteld in een der officiële talen. Het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld. Opvallend hierbij is dat de lidstaat of een van zijn onderdanen vrijheid van taalkeuze heeft als hij zich tot een van de instellingen richt. De instellingen moeten hun antwoord dan wel volgens ditzelfde artikel in de taal van de afzender stellen.

Stukken aan een lidstaat of een onderdaan van een lidstaat worden gesteld in de taal van die staat. Bij het besluitvormingsproces en in het publikatieblad worden alle negen officiële talen gebruikt.

De instellingen kunnen de wijze van toepassing van onderhavige regeling in hun reglement van orde vaststellen. De instellingen kunnen dus het taalgebruik naar eigen inzicht regelen op voorwaarde evenwel dat de praktijk niet in strijd is of komt met de bepalingen van Verordening nr. 1 die onverkort blijven gelden.

Het taalgebruik bij de procesvoering van het Hof van Justitie is niet onderworpen is aan de besluiten van de Raad, en wordt apart geregeld. Bij het Hof van Justitie varieert de taalregeling immers volgens de zaak die aanhangig wordt gemaakt. Het ligt voor de hand dat bij een proces dat bijvoorbeeld door een Italiaan tegen een Brits bedrijf wordt aangespannen, alleen in de vertaling en vertolking van Engels en Italiaans wordt voorzien.

Wat de Lid-Staten betreft waar verschillende officiële talen bestaan zal het gebruik van de taal op verzoek van de betrokken Staat worden vastgesteld volgens de algemene regels welke uit de wetgeving van die Staat voortvloeien. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het Gaelic, dat samen met het Engels, in Ierland de officiële taal is. Het Gaelic is, hoewel het een officiële taal is, niet in Verordening nr. 1 opgenomen. Wel worden officiële teksten, zoals beschikkingen, verordeningen, reglementen  enzovoort, die heel in het bijzonder van belang zijn voor die delen van Ierland waar het Gaelic de gangbare taal is, eveneens in het Gaelic gepubliceerd. Ook de Verdragen van de Europese Gemeenschappen zijn in deze taal vertaald. In al deze gevallen betreft het eindteksten. Tijdens het besluitvormingsproces wordt het Gaelic niet gebruikt.

Sedert 1984 is het Luxemburgs een nationale taal van Luxemburg. Deze taal wordt binnen de EU in het geheel niet gebruikt. De taalregeling is overigens een van de weinige dingen die door het Verdrag van Maastricht niet gewij­zigd wordt.

Opmerkingen bij Verordening nr. 1 uit 1958

Vooraf kan gesteld worden, dat de taalregeling evenmin democratisch is als de beperkingen die soms worden voorgesteld. Circa 20 miljoen Europeanen kunnen zich niet in hun taal tot de EU richten. Zij krijgen geen besluiten in hun taal onder ogen. Onder hen zijn bijvoorbeeld Basken, Catalanen, Friezen en Bretonnen. Dit zijn vaak grote bevolkingsgroepen: de Catalaanstaligen zijn bijna tweemaal zo talrijk als de Denen, terwijl het Deens een officiële EU-taal is.

Het is duidelijk dat Verordening nr. 1 een raamverordening is die een aantal algemene principes bevat zonder het taalgebruik evenwel tot in de details te regelen. Verordening nr. 1 bevat door haar algemeenheid een aantal leemtes of hiaten. De instellingen hebben daardoor in de praktijk de vrijheid het taalgebruik in een aantal situaties waarvoor de Verordening geen sluitende richtlijn geeft, naar eigen inzicht te regelen. In het Parlement interpreteert men Verordening nr. 1 naar de geest, in de Commissie en de Raad naar de letter.

Er zijn drie leemtes in Verordening nr. 1:
– het statuut van de werktalen (artikel 1),
– de afwezigheid van het aspect vertolking en
– de vaagheid van de zinsnede ‘… en andere stukken van algemene strekking.’ (artikel 4)

De werktalen

In artikel 1 worden namelijk de werktalen in één adem genoemd met de officiële talen. Alle officiële talen zijn ook werktalen en andersom. Er zijn dus geen andere werktalen dan de officiële talen. Een precieze definitie van werktaal wordt echter niet gegeven. Meteen rijst de vraag of er ook een onderscheid bestaat tussen werktaal en officiële taal. De Raad heeft erop gewezen dat ‘noch het EEG-verdrag noch Verordening nr. 1 elementen bevat op grond waarvan dienaangaande een oordeel kan worden geveld’. Hieruit blijkt dat de Raad geen uitspraak kan doen en het antwoord op de vraag schuldig moet blijven.

Het valt op dat in de overige artikelen van Verordening nr. 1 wel voor het gebruik van de officiële talen richtlijnen worden gegeven, maar niet voor het gebruik van de werktalen. Voorstanders van een beperking van de meertaligheid zeggen dan ook dat Verordening nr. 1, artikel 1, alleen bepaalt dat de werktalen ook officiële talen moeten zijn maar niet dat daaruit volgt dat alle werktalen per se en in gelijke mate hoeven te worden gebruikt. In die visie kan het aantal werktalen, beperkt worden tot twee of drie grote talen. Daar kan op grond van Verordening nr. 1 weinig tegen worden ingebracht, behalve dat aan de gelijkwaardigheid van de talen afbreuk wordt gedaan, wat dus strijdig is met de geest van het Verdrag.

De vertolking

In Verordening nr. 1 is het gesproken woord of het aspect vertolking volstrekt afwezig. Dit betekent dat de instellingen, het taalgebruik bij de vertolking volstrekt vrij en ongehinderd naar eigen inzicht kunnen regelen. Niet te verwonderen is dan ook dat, en dit vooral in de Commissie en de Raad, de meertaligheid bij de vertolking soms niet ten volle tot uitdrukking komt.

Vaagheid

Uit artikel 4 blijkt dat niet het hele besluitvormingsproces in  alle talen vertaald wordt. Alleen de Verordeningen, zeg maar de wetten van de Gemeenschap, en de stukken van ‘algemene strekking’ worden in alle talen ter beschikking gesteld. De zinsnede ‘van algemene strekking’ is rekbaar en dus voor interpretatie vatbaar. Ze betekent in ieder geval niet dat alle stukken op elk niveau van de besluitvorming in alle talen moeten worden vertaald. Elke instelling kan op grond van artikel 6 zelf uitmaken welke documenten van algemene strekking zijn en welke niet. Ook hier beschikken de instellingen dus over manoeuvreerruimte.

4    HET TAALGEBRUIK IN DE PRAKTIJK

Vertaling versus vertolking

Door het aantal tolken en vertalers in ogenschouw te nemen, kan een indicatie gekregen worden voor de werklast per taal, en dus ook over de vraag in hoeverre een taal daadwerkelijk gebruikt wordt. Ik zal U niet vermoeien met een overmaat van cijfers, maar wel de conclusies geven die eruit getrokken konden worden

Het Europees Parlement

Vertaling

Iedere vertaalafdeling van het Europees Parlement heeft ongeveer 45 vertalers in vast dienstverband. Bovendien wordt ook nog op free-lance vertalers een beroep gedaan. Dit aantal varieert naar gelang van het werkvolume. De normale gang van zaken binnen het EP is, dat alle documenten in alle talen verkrijgbaar zijn.

Vertolking

Omvang van de tolkencabines

Elk van de negen talen beschikt over een cabine van 11 tot 21 tolken. Verder is een groot aantal free-lancers werkzaam. De grote aantallen free-lancers voor Frans, Duits en Engels, en in mindere mate Spaans en Italiaans, geven aan dat deze talen bij de meer kleinschalige vergaderingen vaak de voorkeur moeten genieten.

Het taalgebruik in het Parlement in de praktijk

Het Reglement van Orde van het Parlement, waar Verordening nr. 1 verder uitgewerkt wordt, bepaalt dat ‘alle stukken van het Parlement in de officiële talen worden gesteld’ en dat ‘uiteenzettingen in één der officiële talen gelijktijdig vertolkt worden in elk van de andere officiële talen en in iedere andere taal welke het Bureau noodzakelijk acht.’ Verordening nr. 1 wordt dus maximalistisch geïnterpreteerd.

Evenwel is het zo dat in parlementsdelegaties en in werkgroepen het actieve en passieve taalgebruik goeddeels afhangt van de houding van de betrokken ambtenaren. Wordt er in deze gevallen niet uitdrukkelijk om vertolking gevraagd, dan is er geen, ook al heeft men er recht op. Vooral bij vergaderingen waarvoor gereisd moet worden komt dit voor.

Wat ook voorkomt is dat men gebruik maakt van indirecte vertalingen. Bijvoorbeeld: de Nederlandse en Franse cabines vertalen uit het Grieks, en de andere cabines vertalen de vertaling. Dit kan natuurlijk in bepaalde gevallen leiden tot verlies van nuance. De Nederlandse tolkencabines beheersen gemiddeld meer talen (minimaal drie) dan bijvoorbeeld de Franse of Engelse (minimaal twee). Dit betekent dat Nederlandstalige parlementariërs dus minder vaak een indirecte vertaling krijgen.

Het gevaar zit er dus inderdaad in dat de uitzonderingsmaatregel die nu voor delegatiereizen en werkgroepen geldt en waarbij, met instemming van de leden, afgezien wordt van vertolking in hun taal, in de toekomst een vaste regel wordt en ook uitgebreid wordt tot andere vergaderingen, bijvoorbeeld die van commissies en fracties.

Het rapport-Nyborg over het gebruik van de talen

Als de talen in het Parlement thans, op de delegatiereizen in het buitenland en de vergaderingen van de werkgroepen na, zonder discussie op volledig gelijke wijze worden behandeld, dan is dat te danken aan het rapport-Nyborg uit 1982. Dit rapport heeft aan een lange discussie een eind gemaakt en het taalgebruik in het Parlement ondubbelzinnig vastgesteld. Sinds eind van de jaren ’70 werd, mede ingegeven door de toetreding van Griekenland en de naderende toetreding van Spanje en Portugal, in het Parlement beseft dat de meertaligheid van de Gemeenschap wel eens problematisch zou kunnen worden.

De voorzitter van het Parlement verwees het voorstel naar de Commissie voor Reglement en Verzoekschriften. Deze Commissie besloot zelf dit probleem te behandelen en benoemde de Deen Nyborg tot rapporteur. De Politieke Commissie en de Commissie voor Jeugd, Cultuur, Onderwijs, Voorlichting en Sport zouden aan Nyborg advies uitbrengen. Die beide adviezen werden naar hun rapporteurs respectievelijk het rapport-Habsburg en het rapport-Patterson genoemd.

Het rapport-Patterson, waarin een grondige inventaris van de problemen van de meertaligheid werd gemaakt, stelde dat de hele problematiek aan een speciale daarvoor in te stellen werkgroep moest worden voorgelegd. Daarop is in het rapport-Nyborg niet ingegaan, evenmin als op het rapport-Habsburg.

Dit laatste rapport laat duidelijk zien hoe sommigen het taalgebruik willen regelen. In zijn conclusie stelt Habsburg dat, hoewel alle talen in beginsel gelijkwaardig zijn, er gedurende een langdurige overgangsperiode van bijvoorbeeld vijftien jaar naar moet worden gestreefd de vele gehanteerde talen te verminderen en dat het accent in de onderwijssystemen van de lidstaten moet worden gelegd op in de hele wereld bekende talen als Engels, Frans en na de uitbreiding Spaans. Wat er na die vijftien jaar moet gebeuren, zegt het rapport niet expliciet, maar het is wel duidelijk dat in die visie dan alleen Engels, Frans en Spaans als officiële talen zullen gelden. Van het rapport-Habsburg, werd verwacht dat de Fransen en de Engelsen er ‘en bloc’ achter zouden staan. Dit kwam evenwel niet uit omdat de Engelsen onverwacht solidariteit met de kleinere talen toonden.

Het rapport-Nyborg, waarin geen enkel amendement van het rapport-Habsburg werd overgenomen, kreeg in 1982 bij stemming een ruime meerderheid. Daarmee is de discussie over het taalgebruik in het Parlement beslecht en het taalgebruik vastgelegd. We beperken ons hier tot de resolutie van het rapport-Nyborg. Ik noem U de meest essentiële punten:

Het Europees Parlement, overwegende: het democratische karakter van het Europees Parlement, dat een beperking of een ongelijke behandeling van deze talen in het Europees Parlement een beperking van het democratische kiesrecht van de bevolking zou betekenen, aangezien de burgers hun vertegenwoordigers uitsluitend op basis van politieke criteria moeten kunnen kiezen en aan de hand van de vraag wie hun belangen het best vertegenwoordigen, zonder dat daarnaast ook nog taalcriteria een rol mogen spelen, dat alle parlementsleden er recht op hebben ten aanzien van zowel het actieve als het passieve taalgebruik op gelijke voet te worden behandeld, dat de meertaligheid van de gemeenschap weliswaar aanzienlijke kosten veroorzaakt, doch dat deze kosten slechts rond twee procent van de totale begroting van de Gemeenschap uitmaken,

Het Europees Parlement bevestigt opnieuw met klem: dat de talen van de Gemeenschap zowel actief als passief en zowel schriftelijk als mondeling op volstrekt gelijkwaardige wijze moeten worden gebruikt, wat met name geldt voor alle vergaderingen van het Parlement en zijn organen;
dat kostenvermindering wordt ondersteund, mits deze maatregelen worden genomen in overeenstemming met het beginsel van de gelijkwaardige positie van de talen. Deze resolutie is alleen bindend voor het Parlement en niet voor de Raad en de Commissie. Het Parlement heeft immers, op het beslissingsrecht met betrekking tot de begroting na, een louter adviserende functie. De Resolutie kon dan ook alleen maar verzoeken de resolutie aan de Commissie en de Raad te doen toekomen en verder hopen dat deze instellingen deze richtlijnen zouden overnemen, maar dat laatste is niet gebeurd.

De Raad van Ministers

Vooraf zij opgemerkt dat de Raad alleen beschikt over een vertaaldienst. De vertolking in de Raad wordt verzorgd door de tolkendienst van de Commissie die trouwens ook voor de vertolking bij het Sociaal Economisch Comité instaat. De vertaaldienst van de Raad telde in mei 1993 425 vertalers in vast dienstverband. Free-lance vertalers zijn er niet. Ook daar zorgt de Commissie voor.

In principe wordt het integrale talenstelsel toegepast, wat betekent dat alle talen gelijk behandeld worden. In de praktijk komt het voor dat documenten niet tijdig in alle talen beschikbaar zijn. Soms is er alleen de Franse basistekst en zijn er helemaal geen vertalingen.

Bij de Raad van Ministers zijn drie niveaus te onderscheiden: de werkgroepen, het Comité van permanente vertegenwoordigers en de Ministerraad. Op het tweede niveau wordt omwille van de efficiëntie doorgaans van een drietal werktalen gebruik gemaakt (Frans, Engels en in mindere mate Duits). Op het niveau van de werkgroepen komt dit minder vaak voor en op het niveau van de ministerraad nauwelijks, omdat daar de band met de hoofdsteden te sterk is. Politiek gezien kan men het zich dus niet permitteren op dat niveau de taal van een lidstaat te discrimineren.

De Europese Commissie

De omvang van de vertaalafdelingen

Omwille van efficiëntie en uit financiële overwegingen beperkt de Commissie op grond van het hiaat in Verordening nr. 1 het aantal werktalen tot drie (Frans, Engels en in mindere mate (en tot ontevredenheid van de Duitse kanselier Kohl) Duits. De einddocumenten worden wel in alle talen ter beschikking gesteld omdat dit op grond van Verordening nr. 1 ook moet.

Op grond van het aantal vertalers kan duidelijk een groep van grote en één van kleine talen worden onderscheiden. Tot de groep van grote talen behoren het Frans, Duits en Engels. Het Nederlands, Deens, Portugees en Grieks vormen de groep van kleine talen. Het Spaans en Italiaans vormen een middengroep.

Vertolking

Omvang van de tolkencabines

Op basis van het aantal vaste en tijdelijke tolken kunnen er drie groepen van talen worden onderscheiden:
1) de groep van de grote talen (Frans, Engels en Duits);
2) de groep van de kleinere talen (Nederlands, Italiaans en Spaans);
3) de groep van de kleinere talen (Deens, Grieks en Portugees). De laatste drie talen scoren bijzonder laag en worden blijkens deze cijfers helemaal niet als volwaardige EU-talen beschouwd.

De drie grote talen scoren bij de free-lance tolken allemaal hoger dan bij de vaste en tijdelijke tolken, terwijl de overige talen hier alle lager scoren, behalve Spaans. De verhoudingen liggen hier dus duidelijk scheef. Opvallend is ook dat het Italiaans en het Spaans over heel wat meer free-lance tolken beschikken dan het Nederlands. De inbreng van de free-lancers is bovendien niet marginaal.

Het veel kleinere aantal free-lance tolken van de kleine talen is een bewijs dat de gelijkwaardigheid van de officiële EU-talen op dit niveau wordt aangetast. Dat dit op dit niveau gebeurt ligt voor de hand. Op tolken in vast dienstverband kan niet bezuinigd worden. Bij free-lancers ligt het anders. Zij werken per prestatie zodat een beperkter gebruik van deze tolken voor enige financiële verlichting kan zorgen. Dat financiële argumenten hier meespelen blijkt uit het feit dat in de discussie over de meertaligheid het financiële argument een doorslaggevende rol speelt.

Serviceverlening in de tolkencabines

We zullen nu nagaan hoe de diverse officiële talen in de cabines zijn vertegenwoordigd, om zicht te krijgen op de service die de diverse talen theoretisch kunnen geven en krijgen.

1    De grotere talen krijgen een veel betere service dan de kleine talen. Uit het gemiddelde van de percentages blijkt dat het Frans en het Engels, afgerond, respectievelijk voor 91 procent en 97 procent in de andere cabines worden verzekerd. Het Duits volgt op grote afstand met 56 procent. Van de kleinere talen wordt het Italiaans (35 procent) opvallend beter bediend dan het Nederlands (20 procent). Het Deens (12 procent) en het Grieks (5 procent) tellen nauwelijks mee.

2    De Deense en Griekse cabines beperken zich tot de grote talen als Engels en Frans; de Deense bovendien ook nog tot het Duits. De andere talen worden in deze cabines nauwelijks of in het geheel niet bediend en moeten dus via een andere cabine worden vertolkt.

3    Uit het feit dat het Frans, Engels en Duits veel beter bediend worden dan de kleinere talen en dat de grote talen elkaar ook een voorkeursbehandeling geven, kan indirect worden afgeleid dat de  talencombinaties in de cabines beperkt zijn tot combinaties van twee of drie grote talen. Daardoor krijgen de kleinere talen onvoldoende service.

Tussen twee haakjes lijkt het me voor de serviceverlening aan het Nederlands in dit kader ook niet zo handig dat buitenlandse tolken om de vijf jaar steeds weer opnieuw moeten leren hoe claxon, champagne en gynaecoloog in het Nederlands gespeld moeten worden, maar dit terzijde. De laatste tijd wordt er door de Tolkendienst bij de werving van nieuwe tolken als voorwaarde gesteld dat ze minstens ook in één kleinere taal kunnen tolken. Combinaties als Engels-Frans, Frans-Duits en Duits-Engels worden niet meer aanvaard.

Het taalgebruik bij de vertolking

Het meest voor de hand liggende systeem is het integrale systeem waarbij uit negen talen naar negen talen wordt getolkt. In de praktijk was, volgens informatie van tolken, in 1985 het meest courante systeem uit 6 naar 6 talen, waarbij het Deens, Grieks en Portugees niet gebruikt werden. Al heel lang wordt er in vele vergaderingen ook een vereenvoudigd of partieel systeem gebruikt waarbij alleen getolkt wordt in de grote talen als Frans, Engels en Duits. Daar is toen om begrijpelijke redenen heel wat kritiek op gekomen van de kleinere talen, maar dit systeem wordt nog wel gebruikt. In 1984 heeft de Commissie met het oog op de toetreding van Spanje en Portugal de volgende nieuwe richtlijnen uitgevaardigd:

– Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds vergaderingen van politiek of sociaal gevolmachtigden (aan wie de ruimste taal-faciliteiten moeten worden verleend) en vergaderingen van ambtenaren of deskundigen anderzijds. Voor hen dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van een vereenvoudigd systeem, aangezien vele gedelegeerden gewend zijn in de grotere talen te beraadslagen.
– Er dient gebruik gemaakt te worden van ‘asymmetrische’ systemen die het elke gedelegeerde mogelijk maken zich in zijn eigen taal uit te drukken terwijl slechts naar een beperkt aantal talen getolkt wordt; de ervaring toont immers aan dat het gemakkelijker is een vreemde taal te begrijpen dan zich daarin op overtuigde wijze uit te drukken.’

De Commissie stipte hierbij aan dat deze pragmatische benadering uitsluitend uitgaat van reële behoeften en niet van de politieke behoeften, dat zij een doeltreffende vertolking waarborgt en geen enkele taal uitsluit.

Hoewel er in deze richtlijnen niet expliciet wordt vermeld welke talen in een vereenvoudigd of partieel systeem behouden blijven en naar welke talen getolkt zal worden in het asymmetrische systeem, voelen de kleine talen zich bedreigd. Van de gebruikers van de kleine talen is dan ook felle kritiek gekomen op de nieuwe richtlijnen. Door het ontbreken van een sluitende definitie van een ‘reële behoefte’ kan het verzoek van iemand die op grond van Verordening nr. 1 vertolking wenst, door de Tolkendienst afgedaan worden als geen ‘reële behoefte maar een politieke behoefte.’ De Tolkendienst beschikt hier dus over manoeuvreerruimte en hij maakt daarvan ook gebruik.

5    ARGUMENTEN VOOR EEN BEPERKTER TAALGEBRUIK

Babylonische spraakverwarring

In 1972 was er een Deens voorstel tot beperking van de voertalen tot Engels en Frans. Om echter iedereen gelijkberechtigd te maken, luidde het tweede punt van het voorstel, dat de Britten altijd Frans en de Fransen altijd Engels zouden spreken. Dit zeer pragmatische voorstel tot verkleining van het aantal werktalen werd nu zelfs door leden van de bevoorrechte taalgroepen niet aanvaard. Voorstanders van een beperkt talengebruik wijzen erop dat de veeltaligheid leidt tot een Babylonische spraakverwarring die de ontwikkeling van de Unie niet ten goede komt. De veeltaligheid zou een efficiënte en snelle besluitvorming in de weg staan.

Het is echter de vraag of een snelle en efficiënte besluitvorming niet meer wordt afgeremd door allerlei nationale reflexen in de lidstaten dan door het proces van besluitvorming op zichzelf. Bovendien versnelt men de besluitvorming niet door het aantal talen te beperken van bijvoorbeeld zeven tot vijf talen of minder want vertolking en ook vertaling in vijf talen of minder duurt even lang als in zeven talen, alleen kost het minder.

Een echt snelle besluitvorming zal er alleen dan zijn als er in de instellingen slechts één taal wordt gesproken en helemaal niet wordt getolkt. Dit is evenwel een politiek onhaalbare kaart met bovendien het risico dat misverstanden voor een nieuwe spraakverwarring zullen zorgen. Europarlementariërs hebben erop gewezen dat zij in het Parlement zitten om een politiek resultaat te boeken, en niet om hun afkomst kenbaar te maken. Als het mogelijk is om een Engelsman voor je te winnen door hem in het Engels aan te spreken, waarom dit dan niet doen?

In zekere zin is dit een terechte opmerking. Men moet hiermee echter niet zover gaan, dat men aan herkenbaarheid verliest, en dus in de ogen van anderen aan identiteit. En gebrek aan een herkenbare identiteit leidt ertoe dat geen rekening meer met je wordt gehouden: zo berokkent men zichzelf juist weer politiek nadeel. Een taalgroep kan maar moeilijk erkenning verwerven als hij niet uitdagend kan zijn. Europarlementariërs moeten derhalve wèl principieel zijn, maar uiteraard niet op het absurde af. Want het gaat er inderdaad om om maximale resultaten te behalen.

Wanneer iemand echter, zoals Joop den Uyl eens gedaan schijnt te hebben, ‘de Nederlandse ondernemers’ vertaalt met ’the Dutch undertakers’, kan er in de vertaling in de andere talen een opmerkelijk nuanceverlies optreden, dat zal duidelijk zijn. Zo schijnt oud-minister Irene Vorrink zich in Parijs ook eens geïntroduceerd te hebben als ‘le Ministre de Milieu’, hetgeen waarschijnlijk ook opgetrokken wenkbrauwen zal hebben opgeleverd.

Nyborg heeft duidelijk gemaakt dat instellingen als de Raad van Europa en de Verenigde Naties niet met de Unie te vergelijken zijn. De besluiten van de eerste twee organisaties zijn slechts rechtsgeldig nadat ze ook in de nationale wetgevingen zijn opgenomen. De in de Gemeenschap genomen besluiten zijn daarentegen rechtstreeks bindend voor elke lidstaat, elke burger en elke ondernemer in die lidstaat, dus zonder eerst in de nationale wetgeving te zijn opgenomen. Dit maakt een beperking van de officiële talen in de EU niet goed mogelijk.

Zou men het toch doen, wat juridisch momenteel niet kan, dan zouden in sommige lidstaten wetten van kracht worden die niet in de officiële taal van het land zijn gesteld en dus ook niet begrijpelijk zijn voor de staatsburgers van die lidstaat. In dat geval zouden de nationale regeringen er beslist voor moeten zorgen dat er een vertaling komt in de nationale taal. Conclusie van Nyborg: een Europese besparing wordt dan een nationale uitgave. Het probleem wordt alleen verplaatst, niet opgelost.

Budgettaire argumenten

Het fundamentele motief voor de beperking van het aantal talen is evenwel van financiële aard. Naarmate de Gemeenschap zich verder ontwikkelt, vertoont het aantal vergaderingen en documenten een ongebreidelde groei die de kosten fors doet oplopen. Ongeveer 60 procent van de huishoudelijke begroting van het Parlement en de Raad naar vertaalkosten en bij de Commissie is dat 33 procent. Dat zijn geen kleine bedragen.

In het rapport-Nyborg worden die cijfers erg gerelativeerd. Nyborg ontkent niet dat de vertaalkosten zwaar wegen op de huishoudelijke begrotingen van de instellingen, maar hij wijst erop dat die zeer aanzienlijke vertaalkosten al met al slechts ongeveer twee procent van de totale begroting bedragen. Vanuit die hoek bekeken zijn de vertaalkosten met hun twee procent dus alles behalve kostenverslindend.

In de praktijk wordt thans in veel gevallen een ‘6 x 6 vertolking’ toegepast – het Deens, het Grieks en het Portugees vallen buiten de prijzen – en ook een partieel systeem met een beperking tot de ‘grote talen’ is in bepaalde vergaderingen gebruikelijk. In een kostenraming moet men zich dus niet laten leiden door wat er theoretisch mogelijk is, maar door wat in de praktijk gebruikelijk is.

In de praktijk is het bovendien zo dat soms een aantal tolken al een nieuwe taal beheerst. Wat minder gangbare talen betreft is de situatie in het begin moeilijk, maar kunnen door bijscholing een groot aantal al in dienst zijnde tolken gevormd worden, zodat het aantal nieuwe tolken dat moet worden aangeworven binnen de perken wordt gehouden. Recruteringsproblemen kunnen derhalve deels door eigen investeringen worden ondervangen.

Bovendien kan een massale stijging van het aantal tolken mede voorkomen worden door het nu al ingeburgerde relais-systeem waarbij aan indirecte vertolking wordt gedaan, verder uit te bouwen, in die zin dat onder andere de Nederlandse cabine als een volwaardige relais wordt gebruikt. De veeltaligheid van de Nederlandse tolken is in dit verband duidelijk een argument pro. Natuurlijk is een directe vertolking te verkiezen boven een indirecte want het gevaar zit erin dat elke vertaling aan precisie verliest. Met dit systeem kan men zich evenwel behelpen. De uitbreiding van dit systeem zou bij de toetreding nieuwe lidstaten kostenbesparend werken.

Aangezien enerzijds een deel van het vertaalwerk juridisch verplicht is en blijft, en er anderzijds in de praktijk van de kleine talen altijd al een beperkter gebruik wordt gemaakt en men niet beschikt over zeer adequate berekeningsmethoden, zou het zeer wel mogelijk kunnen zijn dat een nog beperkter gebruik van de kleine talen nauwelijks enige financiële verlichting zal opleveren.

Bovendien is een deel van de hoge kosten ook te wijten aan het feit dat er in drie verschillende steden (Brussel, Luxemburg en Straatsburg) wordt vergaderd. Dit veroorzaakt extra reis- en verblijfskosten die de totale kosten van de vertolking en vertaling nog hoger doen oplopen. De keuze van drie steden evenwel is een politieke keuze geweest die moeilijk herroepen kan worden.

6    MOTIEVEN VOOR DE MEERTALIGHEID VAN DE GEMEENSCHAP

Voor de meertaligheid van de Gemeenschap zijn drie grote motieven aan te voeren: een juridisch, een cultureel en een politiek motief.

Het juridische motief werd hiervoor al aangesneden. Aangezien – en dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Raad van Europa en de Verenigde Naties – de beschikkingen van de Gemeenschap, zonder vooraf in de nationale wetgevingen te zijn opgenomen, direct van toepassing zijn in de lidstaten, moeten ze ook in de diverse talen van de Gemeenschap gesteld zijn.

Het culturele motief: Een taal is nu eenmaal meer dan alleen maar een communicatiemiddel en juist de meertaligheid is één van de belangrijkste kenmerken van de Europese cultuur. Een taal is drager van intellectuele en culturele waarden die tot het wezen van de Europese beschaving behoren en die de rijke verscheidenheid binnen een relatief klein geografisch gebied weerspiegelen die bij uitstek een vrucht van de beschaving is.

In het rapport-Patterson, ten slotte, wordt het politieke motief aan de orde gesteld. Daar wordt op het gevaar gewezen dat een grote groep mensen in linguïstisch opzicht tot tweederangsburgers zou worden gedegradeerd. Groepen die op grond van hun moedertaal uit het communautaire talenspectrum worden geweerd, worden allergisch voor een gemeenschap die hen discrimineert doordat andere groepen uit andere taalgebieden een betere onderhandelingspositie wordt verschaft.

7    CONCLUSIE

Een wijziging van Verordening nr. 1 is, ondanks alle kritiek op de meertaligheid, politiek vooralsnog ondenkbaar, want op grond van artikel 217 van het EEG-verdrag moet de Raad van Ministers het taalgebruik met éénparigheid van stemmen vastleggen. Na alle commotie rond Eurokorps en het Merkenbureau is dan ook opnieuw de gelijkwaardigheid van alle talen vastgelegd.

Omdat Verordening nr. 1 een raamverordening is, vertoont ze evenwel een aantal grote hiaten waarvan de afwezigheid van specificaties over het gebruik van de werktalen en de vertolking de belangrijkste zijn. Deze hiaten hebben voor de kleinere talen verstrekkende gevolgen want vooral de Commissie en ook de Raad beroepen zich op deze hiaten om thans het gebruik van de kleine talen in de praktijk gaandeweg terug te schroeven. Hiervoor worden hoofdzakelijk financiële argumenten aangevoerd maar uit de analyse van deze argumenten blijkt dat ze niet altijd evenveel hout snijden.

Ter vermindering van de kosten zou men, mijns inziens beter dan het beperken van het aantal talen, kunnen denken aan een vermindering over de gehele breedte van de hoeveelheid geproduceerd papier. Indien men toch naar hooguit twee of drie voertalen wil (bijvoorbeeld Frans, Engels en Spaans of Duits), zou het bovendien wel wenselijk zijn, dat Franstaligen dan verplicht geen Frans spreken, en Engelstaligen geen Engels. Dan is niemand bevoordeeld ten opzichte van de anderen.

Een verschuiving van de vertaalkosten naar de nationale begrotingen zou de discussie van haar Europese aspect ontdoen. Dit zou het voordeel hebben dat de EU in elk geval wat het taalregime betreft niet langer de gebeten hond is bij de discussie over het democratisch deficit van de Unie. Elk land krijgt dan de taalregeling die het zelf nodig acht.

Ik dank U voor Uw aandacht.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je deze website in stand houden. Steun fasol.nl met een donatie op NL87ASNB8821079104 t.n.v. Antiquariaat Fasol, onder vermelding van ‘Donatie fasol.nl’.