Aantekeningen |
- .
In feite is van deze familie alleen zijn zoon Allerd in het bronmateriaal vermeld. Met betrekking tot de herkomst van deze familie suggereert 'De Gids' in 1862 dat de naam 'van over het IJ' zou zijn. Zie de onderstaande interessante passage uit 'De oudste geslachten van Amsterdam': De Gids, vol. 26, deel II, 177- 197:
'Het is opmerkelijk dat van oudsher geene stad van Holland zoo weinig adel opgenomen heeft als Amsterdam. Toen in de 15de en 16de eeuw een gedeelte der adelijke geslachten zich in de steden terugtrok, zochten zij te Haarlem, Leiden, Alkmaar en elders een onderkomen maar bijna in het geheel niet te Amsterdam. De reden van dit verschijnsel ligt misschien daarin, dat een groot deel der oudere bevolking van die stad uit Westfriesland en Waterland gesproten was, waar men bijna geenen adelstand kende.
[...]
Toen nu de handel meer en meer naar die stad trok staken ook zij in menigte het IJ over, begonnen in de stad zelve handel te drijven en kwamen alras in het bestuur.
[...]
Vandaar ook dat wanneer men de oude regeringslijsten der stad nagaat men er zoo weinig vindt, die een 'van' voerden terwijl dit elders toch al in gebruik begon te komen. Evenals in Westfriesland noemden zij zich naar hunnen vader en voegden zij er eene soort van toenaam bij: dan waren het namen als Romenyboot, Fa-Sol, Kaars, Buyck, Modder, enz., even als men aan de overzijde gewoon was en tot in de 16e, ja zelfs het begin der 17e eeuw waren vaste toenamen onder de burgerij niet algemeen en die ze geërfd hadden lieten ze zelfs wel varen ten minste voor dagelijksch gebruik.
[...]
In het algemeen moet men de stedelijke vroedschap dier dagen niet gelijk stellen met die der 17e eeuw toen de patricische geslachten in vollen luister bloeiden en er tusschen hen en de burgerij een afstand ontstaan was die hooghartigheid aan den eenen diepen eerbied aan den anderen kant verwekte. Wel waren ook de schepenen der 15e eeuw volgens de keuren der stad uit de rijkste notabelste en verstandigste burgers genomen, maar zij waren én bleven burgerlieden in de latere betee kenis van het woord. Vele leden der vroedschap traden uit hunnen winkel naar het raadhuis en schaamden zich niet achter de toonbank hunne kalanten te bedienen. Voor het overige waren zij welgezetene burgers die veelal in de Warmoesstraat of op den Nieuwendijk in hunne eigene huizen woonden en door hunne handelsreizen ondervinding en wereldkennis hadden opgedaan. Het is waar, er waren ook reeds vroeg eigenlijke kantoren te Amsterdam die zich alleen met groothandel bezig hielden, maar zelfs de chefs dezer huizen genoten in den dagelijkschen omgang weinig meer ontzag dan de welgestelde winkelier, dan de lakenkooper, de apotheker, de ijzerhandelaar, die gegoed waren en in een eigen huis woonden. Zoo komen gedurig in de regeringslijsten de namen der leden met bijvoeging van de lijndraaijer, deverwer, de zeïlemaker, de goudsmid, de stillegangmakerszoon en anderen voor. De burgerij was in Amsterdam geheel demokratisch. Terwijl elders althans te Dordrecht de leden der vroedschap zich den titel van heer aanmatigden die alleen aan ridders toekwam, voerde te Amsterdam niemand dien titel dan misschien de schout en de burgemeesters. De voornaamste ingezetenen der stad, vrouwen zoowel als mannen, werden bij den doopnaam aangesproken.'
|