Eindelijk begon door de spleten der wanden enig licht te dagen. De soldaat schoof de wagon open en de één na de ander mocht eventjes uit de wagon. De koude lucht stroomde binnen, het was wel eventjes verfrissend, doch al spoedig hulde men zich weer in een deken. De natte kleren waren enigszins aan de warme lijven opgedroogd. Enige mannen vroegen om water. We bevonden ons op het emplacement te Kaldenkirchen. Af en toe haalde een soldaat een fles drinkwater. Ik zelf had hieraan geen behoefte, enige eetlust had ik evenmin.
Teneinde de verstijfde ledematen en de koude voeten enigermate te verwarmen trappelden en stampten allen door de wagon. De soldaten wandelden gewapend langs de trein, nauwlettend toeziende, dat toch niemand zich te ver zou verwijderen. De novemberzon bescheen het licht beijzelde spoorwegemplacement. In onze nabijheid stond een door bommen geteisterde goederenloods.
Een Feldwebel voerde in onze wagon een gesprek met mijn lotgenoten. Hij stelde ons in uitzicht, dat wij nu spoedig in Wuppertal zouden arriveren. Daar zou alle reisellende spoedig vergeten zijn. We zouden daar werkkleding en goede verpleging ontvangen. Onze positie zou dezelfde zijn als die van Duitse arbeiders. Ook gaf hij hoog op van Hitler en diens verdiensten voor de arbeider en voor Europa. Af en toe werd hij door ons onderbroken. Al spoedig was hij overtuigd van het nutteloze van zijn poging, om ons te doen geloven, “dat wij belangrijk konden bijdragen tot Europa’s en ook onze bevrijding”.
Het was nu tegen tien uur in de voormiddag van 18 november ’44. De locomotief begon te puffen en weldra reden we het station Kaldenkirchen voorbij en kwamen in het open veld. Overal langs de spoorbaan ontdekten wij diepe granaattrechters, het was duidelijk, dat deze spoorweg vele bomaanvallen had te verduren. De trein vorderde niet snel. Door de eventjes geopende deur van de wagon zag ik, dat we het station Breyell voorbij reden. We zullen naar schatting 7 à 8 kilometer (precies weet ik dit niet) voorbij dit station Breyell zijn geweest, toen de trein in open veld plotseling remde.
Meteen hoorden we reeds het angstwekkende geluid van duikende ‘typhoons’. “De trein wordt beschoten”, was de kreet, die veler monden ontsnapte. Allen doken we zo klein mogelijk tegen de wanden en naast elkaar. Reeds knalden de eerste mitrailleurkogels op ons neer. Vreselijke ogenblikken. Hulpeloos, machteloos tegen dit zo nabije levensgevaar sloot ik de ogen, bad rouwmoedig tot God en dacht aan thuis, aan vrouw en kinderen. “Heer, wees mij barmhartig, Heer wees mij genadig. Heer, Gij hebt mij in deze oorlog tot nu toe uit zovele gevaren gered voor mijn gezin, redt me ook nu weer”. Nog knetterden de mitrailleurs, nog spuwden zij dood en vernieling, er scheen geen einde aan te komen. Dit alles leken wel uren, in werkelijkheid nog niet één minuut. Plotseling vervulden rauwe angstkreten onze wagon.
De kogels hadden zwaar getroffen. Mijn neef, die dicht naast mij lag, zonk plat op de vloer en greep met zijn hand naar zijn getroffen been “Ome Piet mijn voet”, schreeuwde hij vol vertwijfeling. Ik zag om, zijn voet bleek nagenoeg geheel afgeschoten. Inmiddels scheen de aanval ten einde. De wagondeuren vlogen open en allen, die nog niet getroffen waren ontvluchtten deze hel. Ik sloeg nog een blik op mijn neef, die bewusteloos leek en verliet ook de wagon. De trein stond op een hoge spoordijk, waarop soldaten en gedeporteerden radeloos rondliepen. Ik zag ’n R.K. priester en vroeg hem, of hij de gewonden de H. Absolutie wilde geven, die zich in onze wagon bevonden. Bereidwillig gaf hij hieraan gevolg.
Inmiddels keerden de vliegtuigen weer terug en nu rende alles de spoordijk af en ieder zocht dekking in sloten, greppels, achter bomen, in het nabije bos enz. Meer en meer vergrootte zich de ring der vluchtelingen, ofschoon de soldaten alle moeite deden het transport onder controle te houden.
De zucht naar vrijheid kwam weer boven en velen holden steeds verder door de bossen en struiken, beproevende aldus te vluchten en weer de grens te bereiken. De gedachte aan de gewonden (in onze wagon waren zeer veel van mijn dorpsgenoten) en speciaal aan mijn neef liet me echter niet los. Ik keerde op mijn schreden terug naar de nog steeds stilstaande trein. Een Rode Kruis-afdeling was reeds bezig met het vervoeren en verplegen der gewonden.
Twee dorpsgenoten kwamen mij tegemoet en vertelden mij, dat ze niet uit de wagon hadden kunnen geraken, doordat de soldaten de deuren gesloten hadden. Ze hadden verder mijn neef enigszins verbonden. Daarna waren ze gevlucht. Inderdaad bleek mij, dat mijn neef reeds vervoerd was. Tegen de spoordijk lagen de gewonden, allen waren bewusteloos of lagen stil, de ogen gesloten. Een dokter onderscheidde zich buitengewoon. Ook enige fraters uit Blitterswijck droegen zeer veel bij tot het reddingswerk. Op mijn vraag aan de straks genoemde priester betreffende de toestand van mijn neef vernam ik, dat mijn neef bij volle bewustzijn de H. Absolutie had ontvangen, onderwijl hij hardop een akte van berouw bad.
Nu begon ik weer enigszins normaal te denken. Hoe kan ik hier weg komen? Ik overwoog, om met het gewondentransport meegaande, daarna te vluchten. Ik vroeg aan een Feldwebel of ik met de gewonden naar het ziekenhuis mocht rijden, daar zich onder hen ‘Verwanten’ van mij bevonden. Hij knikte goedkeurend. Ik pakte een brancard, waarop een Wanssumse gewonde, mee op en droeg deze naar een in de nabijheid wachtende Rode Kruis-auto. Vier gewonden werden ingeladen en daarna reden we naar het R.K. Ziekenhuis te Dülken, 5 kilometer van de plaats van de ramp. Onderweg moesten we ’n keer stoppen wegens luchtgevaar. We gingen een boerderij binnen. In het kort verhaalde ik het gebeurde, hoe wij uit Holland weggevoerd, beschoten waren in de trein. “Das ist die Schuld von die verfluchte Nazi’s”, was het antwoord der vrouw.
Weldra reden we weer verder. Spoedig waren we nu aan het ziekenhuis. Nog stond ik me daar te bedenken wat te doen, toen uit het ziekenhuis een soldaat kwam en riep: “Der Zivilist bei der Roten Kreuz-Wagen muss sofort zum Bahnhof zurück”. Duidelijk was dit voor mij bestemd, blijkbaar had men reeds telefonisch het ziekenhuis op de hoogte gebracht. Ik deed alsof ik niets begreep en stapte onverschillig het ziekenhuis binnen. In een der gangen ontmoette ik een priester, de rector van het ziekenhuis.
In het kort bracht ik hem verslag over mijn toestand uit en deelde hem mede, dat ik gaarne de familieleden der gewonden op de hoogte zou willen brengen. Hij verwees me naar de Polizeiführer te Dülken. Ik er op af. Onderweg beraamde ik, wat ik op het politiebureau feitelijk zou kunnen uitrichten. Zou ik mij zodoende niet in het hol van de leeuw wagen?
Reeds stond ik binnen en vroeg men mij wat ik verlangde. Gelukkig kreeg ik de ingeving, dat ik in mijn portefeuille een massa ‘Bescheinigungen’ had voor door de Weermacht in beslag genomen goederen. Ik antwoordde, dat ik geld moest halen bij de Divisie Erdmann en reeds haalde ik ter overtuiging mijn portefeuille voor de dag. De Polizeiführer sprak: “Was machen Sie denn hier?” Een kantoorjuffrouw bracht reeds in het midden, dat het bureau dezer Divisie in dat en dat gebouw was gevestigd en ik mij daar te vervoegen had. O, wonderbare redding, zo schoot het me door mijn hoofd. Had ik eenmaal contact met voornoemde Divisie, dan zou ik spoedig vrij zijn. Ik had namelijk van 24 officieren dezer Divisie een Ausweis, die echter door de Grüne Polizei, bij mijn eerste aanhouding afgewezen werd.
Was het nu geen wonder, dat juist dit ongeluk te Dülken plaats had, dat ik zodoende direct contact kreeg (kon krijgen) met die instantie, die mij in mijn vlucht kon helpen. Vol goede moed toog ik naar dit bureau. Daar aangekomen vroeg ik naar de officier Bartels. Na lang gewacht te hebben, kwam een andere officier, die Bartels blijkbaar zeer goed kende. Ik legde hem mijn toestand bloot en aanstonds was hij bereid, mij te helpen. Daar ik er op stond de officier Bartels te spreken, deelde hij mee, dat Bartels te Straelen verbleef. Hij was mij echter zodanig ter wille, dat hij me voorstelde nog deze avond (het was onderhand 8 uur in de avond) met ’n vrachtauto naar Straelen te reizen. Het behoeft geen betoog, dat ik dit joviale aanbod gaarne aanvaardde.
Spoedig stond een legerauto voor. De chauffeur, die ter plaatse zeer goed bekend was reed vrij snel, zonder verlichting de stad uit, richting Straelen, nog ± 30 kilometer verwijderd. Eén maal onderweg moesten we stoppen, daar een Engels vliegtuig een lichtkogel vlak boven ons uitgooide en de gehele omtrek in een hel rood licht plaatste. Gelukkig volgde er geen beschieting en onze weg vervolgende, waren we 9.30 uur te Straelen, waar ik direct de officieren Bartels en Lodens ontmoette. (Of de naam van deze laatste juist is, weet ik niet). Ik verhaalde hun mijn wedervaren der twee laatste dagen en ze begrepen volkomen mijn angst en zorgen. Allereerst echter moest ik eten en rusten, daarna zouden ze verder zien. Die nacht sliep ik in een Duits soldatenkwartier in het St. Josephshuis of school te Straelen.
Zaterdag 18 november 1944
Kort na de middag gaan 54 bommenwerpers op weg naar de Maasbruggen van Venlo. Om 14.00 uur zetten de bommenwerpers onder hevig afweervuur de aanval in. In totaal worden 72 bommen van 1000 pond afgeworpen en 92 van 500 pond. Door zware bewolking komen in Blerick de bommen neer in de Boekenderstraat. In Venlo zelfs enkele kilometers verwijderd van de bruggen op de Veldenseweg, waar een groot schoolgebouw wordt weggevaagd. Ook in Venlo aan de Stalbergweg, komen bommen neer, evenals aan de Havenstraat, Sloterbeekstraat en de kazerne in Blerick. Onder de burgerbevolking viel één dode. De spoorbrug werd zodanig beschadigd, dat deze voor verder vervoer uitviel. Na afloop van het bombardement wordt omstreeks half vijf een Engels verkenningsvliegtuig neergeschoten. Vrijwel zeker was dat onderweg om luchtfoto’s van het getroffen gebied te vervaardigen. Het lijkt er op, gezien het vermelde tijdstip, dat de aanval op de trein bij Breyell onderdeel was van dezelfde operatie.
Tilly: ‘Die neef die gewond werd aan zijn voet was Harry Vermazeren, die de rest van zijn leven met een houten been liep.’
Mathieu: ‘Harry had eigenlijk net min of meer de boerderij van zijn vader overgenomen.’
Paul: ‘Twee zeer zwaar gewonden van Wanssum waren Louis Rutten en onze neef Harry Vermazeren, die toen een voet verloor.’
Bij de beschieting van de trein overleden zeven mensen: Louis Rutten uit Oirlo, Jan Lommen uit Geysteren, Joannes Joosten uit Blitterswijck en een lid van de Grüne Polizei overleden ter plaatse. Er waren ook een vijftal zeer zwaar gewonden, van wie Ger Versleijen in het ziekenhuis in Breyell zou overlijden. Gerard Nelissen overleed in het ziekenhuis van Düsseldorf, L. Calon in Dülken. De andere zwaarst gewonden, Harry Vermazeren en L. Janssen werden overgebracht naar Viersen en overleefden. ‘Sporen die bleven’, het boek van Dr. A.P.M. Cammaert, beschrijft nog vele uitvoerige details van deze (en andere) deportaties. De deportatie van 17 november en de beschieting van de trein is onder andere ook beschreven in een verslag uit Tienray:
‘Bij de razzia op 17 november 1944 werden de mannen jonger dan vijftig jaren opgepakt en in Duitsland tewerkgesteld. (…) In de trein zaten 886 mensen. Even voorbij Breyell werd de trein door de geallieerden beschoten. De mensen vluchtten uit de trein het struikgewas in langs de rails. Diversen vonden een veilig heenkomen in de steenfabriek van de familie Hovens. Ger Versleijen raakte bij die beschieting zwaar gewond en overleed met nog twee anderen in het ziekenhuis in Breyell. De dwangarbeiders kwamen na 5 mei 1945 via een omweg in Tienray terug.’
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je deze website in stand houden. Steun fasol.nl met een donatie op NL87ASNB8821079104 t.n.v. Antiquariaat Fasol, onder vermelding van ‘Donatie fasol.nl’.