In het Ten Geleide bij deze beschouwing over Erasmus wordt de vraag gesteld: “Waarom nóg een essay?” Bibliotheken vol zijn reeds over hem geschreven. Het antwoord laat zich niet ergens vinden in een verhelderend ogenblik van je levensgeschiedenis. Je zou de vraag misschien kunnen overwegen vanuit sympathie voor de historische figuur van Erasmus, die een icoon werd van eruditie en gewetensvolle tolerantie.

Maar toen ik in 2008-2009 als lid andermaal betrokken werd bij de commissie Evaluatie Bestuursmodellen, belast met het formuleren van aanbevelingen voor de governance van de lokale Rabobanken, werd voor mij de vraag op andere wijze actueel. Op 19 januari 2009 nam ik het initiatief de commissie de notitie voor te leggen, genaamd: “proeve tot ontwikkeling van een model met community banking”. De notitie begint met een citaat van de wijsgeer Solon (600 voor Christus). Het citaat luidt:

Allen die hem vroegen: “Wat is de beste constitutie?”
antwoordde Solon: “Voor wie en op welk moment?”

In het door de commissie geformuleerde Rabomodel heeft community banking een prominente plaats gekregen. Maar het citaat van Solon blijft in de filosofische ruimte hangen. Wellicht heeft het meer te maken met de beantwoording van de vraag of voor mij het schrijven van dit essay zin heeft gehad.



Na 20 jaren gewerkt te hebben bij de NV Philips kom ik 25 jaar lang (afgestudeerd politiek wetenschapper) terecht in het openbaar bestuur. Als wethouder word ik tot politiek voorman gekozen en vervolgens als vanzelf benoemd tot burgemeester. In die functies ben ik betrokken bij waterschapsbesturen in Oost-Brabant en Limburg. Ik word voorzitter van provinciale organisaties voor kunst, cultuur, gezondheidszorg en provinciale planologie. En ten slotte voorgedragen en gekozen als voorzitter van bestuur en raad van commissarissen van een lokale Rabobank. Het antwoord van Solon was al het leidmotief in mijn doctoraalscriptie en nu, na zoveel jaren en zoveel ervaring, stel ik de vraag opnieuw.

Bij sommige zaken, denk ik dan, kon ik nadrukkelijker sturend de kar trekken als oprichtend voorzitter, bijvoorbeeld van het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs in Utrecht en de TBS-kliniek in Venray. In sommige gevallen op de bres voor bestuurlijke herschikkingen, zoals in een groot psychiatrisch ziekenhuis, bij de gemeentelijke herindeling en nieuwe waterschapsconfiguraties. Nu met 10 jaren bij Rabobank Maashorst, voeg ik daaraan een bescheiden rol toe in commissies van Rabobank Nederland die zich bogen over de governance van een coöperatieve bank. Bij het overzien van dit alles, besef ik in ieder geval een bevoorrecht mens te zijn geweest.

Maar ergens in mij klonk en klinkt nog steeds Solons oeroude adagium. De vraag blijft: heeft ervaring mij een idee gegeven om zijn vraag te beantwoorden? Vond ik al doende misschien een spoor in leven en werken van de grote humanist, waarover dit essay handelt?

1. IN DE TIJD BESCHOUWD

Herfsttij der Middeleeuwen
Wie recent het prachtige boek heeft gelezen over Eleonore van Aquitanië (G. Pikkemaat), koningin van Frankrijk en later van Engeland, krijgt panoramische beelden van de 12e eeuw, luistert naar de pracht van de eerste muziek uit de monden van troubadours, beseft het geluk van de Occitaanse inwoners van Zuidwest Frankrijk, ziet met scepsis de opkomende macht van Clairvaux en de onmacht van ongeschikten om de toekomst van de mensheid te dragen. De schrijver van het boek spreekt van het zomertij der Middeleeuwen. Zo ook ging dat in het herfsttij der Middeleeuwen. De tijd van Erasmus. We lezen in De Eeuw van Platter (E. le Roy Ladurie) hoe de kerk een uitdragerij van bijgeloof is geworden en de schrijver registreert in de abdij van Saint Denis de volgende schatten en gewijde kunstwerken: een bij de kruisiging gebruikte nagel, de hele hand van de apostel Thomas en daarnaast nog apart de vinger die Thomas eens in de rechterzijde van Jezus had gelegd. Een tand van Johannes de Doper, de zilverlingen die Judas voor zijn verraad had ontvangen en ook enkele haren van onze Verlosser zelf. Het zijn tekenen van verering van ongeletterde gelovigen in een almachtige kerk.

Tijdgenoten
Niet te begrijpen dat onder de gewelven van die kathedralen de motetten klonken van Josquin Des Prez. Zijn vernieuwend componeren wees de weg aan Palestrina. Fantasie, maar ook soberheid van lijn en kleur werd het wezen van de muziek van de Renaissance. Nieuwe muziekinstrumenten kwamen tot ontwikkeling. Maar vooral de beeldende kunsten werden gekenmerkt door groot meesterschap. Rafaël van Urbino (1483-1520) was een voltijdse tijdgenoot van Erasmus. Hoe vroom de laatste ook was, Rafaël kon niet werken als in zijn atelier ook niet een leuke vriendin aanwezig was waarmee hij tijdens het penselen af en toe kon minnekozen. Zijn fraaie madonna’s zijn wellicht daarom van nature adembenemend schoon. Jammer dat Erasmus in het Vaticaan niet meer het gereed komen van de in de Stanza della Signatura afgebeelde School van Athene (1509-1510) met empathie heeft kunnen bekijken. Een groepsportret van filosofen en wetenschappers uit de oudheid. Centraal staan Aristoteles en Plato, het keerpunt markerend waarop de filosofie in samenspraak komt met de theologie. Ook de gossip over de levens van Michelangelo en Da Vinci zullen hem hebben doen glimlachen. Het is allemaal beschreven door de kunstkenner Vasari en de biograaf Burckhardt.

Quattrocento
De jaren rond 1500 worden bevlogen door een kunstzinnige en wetenschappelijke vernieuwing. In de tijd die men aanduidt met de schone naam Quattrocento, schakeren nieuwe kleurencombinaties zich over de fresco’s van de kerken in Umbrië. Perspectief ontwaakt. Het festaiuoloverschijnsel vestigt nu onze aandacht vanuit de periferie van het schilderij op de centrale betekenis ervan. In de bouwkunst van de Renaissance wordt het mysterie van de Gulden Snede herontdekt. Er wordt gerekend met de Griekse letter Phi, in de wiskunde het zinnebeeld van de magische factor 1.618. De factor met een mystieke oorsprong, die de maat vormt van talloze verschijningsvormen in de biologie en de klassieke en renaissancistische architectuur. Denk bijvoorbeeld aan de verhouding tussen de lengte en de breedte van vensteropeningen. En ook hier mag het innovatieve werk van Leonardo da Vinci niet onvermeld blijven. Maar Erasmus is geen beroemdheid uit die kunstzinnige wereld. Hij wordt tussen 1466 en 1469 geboren in de lage landen van Rotterdam. En sterft te Bazel in 1536, ongeveer 67 jaar oud. Recent was hij in het nieuws bij de verkiezing van de bekendste Nederlander en moest het helaas opnemen tegen Pim Fortuyn en naar ik meen André Hazes. Ik memoreer dit feit met plaatsvervangende schaamte! Toch wordt in het jaar 1549 al een standbeeld voor hem opgericht. Ondanks calvinistische protesten: het eerste standbeeld in Nederland! Onbetwist werd en wordt hij erkend als prominent Europeaan. Zijn beeltenis verschijnt op postzegels, bankbiljetten en op de gevels van universiteiten en instituten. Naar hem wordt de prestigieuze Praemium Erasmianum genoemd, de Nederlandse Nobelprijs. Niet alleen nu, maar ook toen was hij een bekende verschijning aan universiteiten en vorstenhoven. Raadgever van velen. Zijn geschriften blijven actualiteitswaarde behouden.
De wereld ontwaakt In de Bourgondische Nederlanden, waar oude deels nog feodale krachten het moesten opnemen tegen de economische en politieke macht van de steden, ontstaan in een verbijsterende smeltkroes van macht en onmacht nieuwe vormen van wetenschap en cultuur. Columbus en Copernicus verkennen de aarde en het firmament. De boekdrukkunst brengt godsdienst, wetenschap en cultuur in de huizen van mensen. Onze dorst naar kennis wordt gelest in universiteiten, plaatsen voor het vrije onderzoek. De universiteit van Leuven opent haar poorten in 1425. Lorenzo de Medici sterft. Thomas More beschrijft (1516) hoopgevend een ideale wereld in zijn boek Utopia. Hythlodaeus, een buitengemeen man, houdt ons in het schone Utopia voor: de weg naar de hemel is overal vandaan even ver. Machiavelli is in zijn boek Il Principe minder sereen (1514 en gepubliceerd in 1532).

Defectus natalis en jeugdjaren
Ver van Italië wordt dan Erasmus in alle eenvoud geboren in zijn grootmoeders huis in Rotterdam in de vroege ochtend van 27 op 28 oktober van 1466 of 1469. De historicus Renier Snooy (1478-1537) meldt dat Erasmus in Gouda zou zijn geboren. Erasmus zelf houdt het op Rotterdam. Het geboortehuis stond op honderd passen van de  Laurenskerk en dus ook van de huidige standplaats van zijn beeld dat werd vervaardigd door Hendrick de Keyser. Zijn moeder heet Margaretha Rutgers, ze is de dochter van een medicijnmeester uit Zevenbergen en huishoudster bij zijn vader Rotger Gerrits, een geletterde jonkman in kerkelijke dienst. Mogelijk een priester. Bij zijn doop wordt de nieuwe Rotterdammer genoemd naar de uit Klein-Azië afkomstige heilige bisschop Erasmus, patroon van de zeelui. Het Griekse adjectief Erasmios betekent beminnelijk,
gewenst. Het later (1506) toegevoegde Desiderius gaat kennelijk terug op deze betekenis. De komst van de kleine Erasmus werd voorafgegaan door de een jaar eerder geboren Pieter. Zijn ouders hebben een verbintenis van langere duur, maar blijven ongehuwd vanwege kerkelijk toezicht. Erasmus heeft de omstandigheden van zijn verwekking moeten dragen als een defectus natalis (een geboortedefect). Hij heeft zich opgelucht gevoeld toen de paus hem in 1506 (het jaar ook van zijn doctors-titel) door ambtsdispensatie verloste van de gevolgen ervan (het verbod op prebenden). Als kinderen gaan Erasmus en zijn broer naar het Coornhert Gymnasium in Gouda, waar hij les krijgt van o.a. hun oom Pieter Winckel. In dezelfde periode volgen voorts muzieklessen bij de componist Jacob Obrecht. Negen jaar was hij toen de broers, onder de hoede van hun moeder, zich in 1483 inschreven bij de Latijnse kapittelschool van de broeders van het Gemene Leven in Deventer. De toekomst werd ongewis toen de vader bij de dood van hun moeder beide zoons in 1485 liet terugkomen naar Gouda. Kort daarna sterft ook zijn vader, die Erasmus een ruim boekenbezit nalaat. Drie voogden zenden Erasmus, nu 16 jaar oud, met zijn broer naar een strenge opleiding in ’s Hertogenbosch. Toen de pest ook daar dreigde, werden beide jongemannen teruggeroepen naar Gouda. Als kinderen met een onwettige afkomst, ouderloos en zonder geld worden Pieter en Erasmus ondergebracht in een klooster. Pieter in het klooster Sion bij Delft, Erasmus in het augustijnerklooster Emmaüs te Steyn bij Gouda. De resten van dat klooster kan men nog bezoeken in de nabij gelegen kaasboerderij van Haastrecht. Een aldaar geschreven en later uitgegeven werk, is het Liber Antibarbarorum. Een verhandeling over de verhouding tussen profane literatuur en christelijke vroomheid.

CV-tje
In het klooster is Erasmus een trouw bezoeker van de kloosterbibliotheek. Hij maakt kennis met de klassieken in hun oorspronkelijke taal. Hij raakt er vertrouwd met alle aspecten van de bonae litterae en begint te schrijven. En hoewel zijn roeping om priester te worden verflauwt, wordt hij toch in april 1492 te Utrecht priester gewijd door bisschop David van Bourgondië. In hetzelfde jaar verlaat hij het klooster, wordt secretaris van de bisschop van Kamerijk en gaat in 1495 studeren aan de Sorbonne in Parijs. Met de eeuwwisseling wordt hij door zijn Parijse leerling, de Engelse edelman lord Mountjoy, voorgesteld aan Thomas More; het wordt een vriendschap voor het leven. Zij blijven met elkaar corresponderen tot vlak voor de onthoofding van Thomas in 1535. Hij weigert in 1502 een hoogleraarschap in Leuven, hem aangeboden door Adriaan Boeyens uit Utrecht, de latere Nederlandse paus. In 1516 kiest hij, vanwege zijn passie voor de klassieken, voor een gelatiniseerde naam: Desiderius Erasmus Rotterodamus. In dezelfde tijd vangt zijn echte schrijversarbeid aan met de Adagia. In 1506 ontvangt hij de doctorstitel in de theologie aan de universiteit van Turijn. Hij vertrekt naar Engeland en publiceert in 1511 De Lof der Zotheid. Is docent aan het Queens College in Cambridge. Wordt in 1516 raadsheer van Karel V. Rond 1520 worden in Engeland zijn boeken zo grif verkocht dat op elke drie verkochte boeken er één van hem is. Hij sterft in 1536 te Bazel bij zijn vriend, de uitgever Johann Froben. Zijn boeken worden in 1559 op de kerkelijke index geplaatst, een oordeel dat korte tijd later wordt bevestigd door het Concilie van Trente. Tot het begin van de 20ste eeuw zal dat zo blijven. Verboden was het voor katholieke drukkers zijn werken uit te geven. Vanaf toen waren het de protestantse drukkers die zijn werken publiceerden. Zijn passie: vrede is meer dan de afwezigheid van oorlog. In 1494 gaat hij naar Groenendael nabij Brussel, om het klooster van zijn orde te bezoeken. Daar in het Zoniënbos, waar ook de grote mysticus Ruusbroec eens woonde, maakt hij kennis met een verhandeling van Augustinus over de christelijke leer.

Drie thema’s daaruit vormen het leidmotief voor zijn leven.
(1) Hij beleeft erin dat het christelijk humanisme een geesteshouding is van optimisme. Een verlangen om zich te ontwikkelen tot een volkomen mens, een methode die zich richt op de begaafdheden van de mens. In zijn boek tegen de barbarij (tegen de verhuftering zouden wij zeggen) leidt hem dat tot de uitspraak: leef alsof je morgen zult sterven en werk alsof je eeuwig kunt leven.
(2) Het worden uitingen van zijn voornemen zich te wijden aan de schone letteren, door hem aangeduid als de bonae litterae. Hij treedt in de voetsporen van de klassieke Italiaanse taalkundigen, de zogenaamde umanisti, die werkten naar hun voorbeeld Petrarca. Deze humanisten hebben de renaissance ingeluid: de wedergeboorte van de klassieke letteren. Zijn leven vult zich met vriendschappen, boeken en vroomheid.
(3) Dan is er ten slotte zijn bijna pacifistisch pleidooi voor vrede, vanuit de stelling dat vrede meer is dan de afwezigheid van oorlog. Steeds meer bindt hij zich aan de verdediging van de vrede en de noodzakelijke vernieuwing van de kerk.

Lieve God
In 1516 verschijnt bij Froben zijn Grieks-Latijnse uitgave van het Nieuwe Testament. Een studie van ongeveer 1000 pagina’s, waarin Erasmus verschillende tekstversies vergelijkt in een filologische exegese. Hij wordt de grondlegger van de moderne bijbelwetenschap. De vertaling in het Duits door Martin Luther van zijn gezuiverde tekst uit 1516 geeft het boek grote betekenis in het Duitse taalgebied. Het boek zelf baart opzien en beleeft meer dan 200 herdrukken tot in het einde van de 18e eeuw. Hij spreekt zich uit voor religieuze tolerantie. En verdedigt in geval van echtbreuk, scheiding mogelijk te maken. Hij valt het verstarde kerkelijke ceremonieel aan, niet de vroomheid op zich. Het gaat er niet om alleen de Tien Geboden op te volgen, maar ook te leven in de geest van de Bergrede. Hij prijst het huwelijk en neemt het zelfs op voor het priesterhuwelijk. Als hij in Bazel sterft, verzucht hij zijn laatste woorden in zijn moedertaal: Lieve God! Hij wordt in oecumenische geest in de kathedraal van Bazel begraven. Tot op heden, zo heb ik zelf ervaren bij een bezoek in het voorjaar van 2003, herinnert een rechtstaande grafsteen aan zijn onvergetelijke en omvangrijke arbeid. Wie alle edities van zijn brieven, vertalingen, boeken, gedichten en toespraken tot het jaar 1800 optelt, komt op het ongelooflijke aantal van 5000. Vijftig jaar lang schrijft hij gemiddeld ongeveer 2000 woorden per dag, 38 miljoen woorden in totaal. Het bezit van de Bibliotheek Rotterdam omvat naast zo’n 5000 originelen, ook nog eens 15000 werken over hem.

2. OP ZOEK GEGAAN

Van de Vlaamse Poort naar Anderlecht 
Aan de Vlaamse Poort van Brussel begint de Gentse Steenweg. Le Chaussée de Gand, zeggen de meeste Brusselaars. Een oude historische straat in de parochie van Sint Jans Molenbeek. Nu een geteisterde wijk, waar ontspoorde voormannen straatoproer prediken om hun nieuwe macht te vestigen. Ik ben er gekomen als kind bij mijn hartelijke oom Frans en zijn chique echtgenote tante Paula. Het waren de na-oorlogse dagen. De wereld was veilig. Overal liepen nog bevrijders rond. De wereldexpo die het aanschijn van Brussel zal veranderen, ligt nog in de schoot der toekomst verborgen.

Het Zoniënbos
Verbaasd kijk ik als kind naar de oude huizen, het loslatend pleisterwerk bedekt met vergane kleuren. Standbeelden in stadsparkjes. De oude statige Grote Markt en de geheimzinnig duistere Nicolaaskerk. Ik zwerf door de gangen van de abdij De la Cambre. Als je nu in Brussel komt en je gaat op zoek naar die verloren tijd, dan is nog maar weinig herkenbaar. Taxichauffeurs zijn terughoudend als je ze vraagt om even door de Chaussée de Gand te rijden. Van de abdij is weinig over. Er lopen jongeren rond op zoek naar een onbestemde toekomst. Het Zoniënbos is er nog wel, met de aanwijsbare plaats waar eens Ruusbroec leefde.

“In de Zwaene” te Anderlecht
Ik kom ook in Anderlecht. Tegenwoordig befaamd om het in de lucht van het Pajottenland gegiste bier Belle Vue van brouwer Van der Stock en ja, vanwege de voetbalclub. Toen, maar ook onverminderd tegenwoordig, befaamd vanwege dat statige huis In de Zwaene, waar eens Erasmus woonde. Bij die eerste kennismaking kon ik in dat museale huis gewoon even achter de schrijftafel zitten waar Erasmus zijn befaamde zinnen formuleerde. Ik ben er vaak teruggegaan. Tientallen keren. Het is een relatie geworden die me in de voorbije 50 jaar niet meer heeft los gelaten. Ik zeg dit niet vanuit een intellectuele gedrevenheid, meer vanuit een culturele bewogenheid. En misschien ook omdat Erasmus met al zijn parafernalia, zijn woordenschat en de bibliotheken die over hem zijn volgeschreven, zo bereikbaar is gebleven. Bedachtzaam overweeg ik ook
dat je met Erasmus nooit komt uitgelezen.

De reflecterende lezer
Waar ik eigenlijk moderne romans zou moeten verslinden, zou moeten uitzien naar de nieuwe AKO literatuurprijzen of op de TV alle Pauws en Wittemannen zou moeten volgen, in wat Klaas de Vries noemt an ocean of shit, sta ik bij mijn boekenkast met een penning, een prent of een boek in de hand van de oude meester. Erasmus zegt: een leven zonder boeken is geen leven. En Philip Roth zegt in onze tijd: niet het boek is dood, het is de reflecterende lezer die uitsterft. Ik lees dus over de reformatiegronden van Martin Luther, over de grote Thomas More, the man for all seasons en de Utrechtse paus Adriaan Boeyens. Maar wordt ook bewogen door het lot van de nalatenschap van de joodse Salzburger Stefan Zweig en wat mij daarover bij toeval heeft geboeid bij de schrijver Thomas Mann. Verderop in dit essay zal ik daarover kort berichten. Helaas gaat het lezen over deze zaken niet snel. Eerder bedachtzaam, herlezend en overwegend. Door een boek van hem vast te houden, denk ik soms nog even terug aan mijn jonge jaren bij oom Frans en tante Paula. In mijn boek Late Haver heb ik wat uitvoeriger over hen verteld.

Gebreken van de mensen
Ook dichterbij blijft Erasmus van Rotterdam interessant. Zelfs in de wetenschappelijke roddel. Zo vermeldde in september 2002 het satirisch wetenschappelijke blad Annals of Improbable Research een overzicht van archeopathologische bijzonderheden van beroemde lieden. Zo vraagt men zich daar af: Was Mozes linkshandig? Had Franciscus van Assisi een oogziekte? Werd Columbus gekweld door reuma? Of liet de stoelgang van Mozart te wensen over? Aardige vraagstukken voor een satirisch blad. Maar wat betekende dat ongemak voor hen? Heeft het bijgedragen tot wat hen deed excelleren? Anton van Duinkerken overweegt het fenomeen serieuzer. In zijn boek De mensen hebben hun Gebreken zoekt de schrijver de betekenis voor de magistrale epiek van Homerus in de blindheid van de legendarische zanger. Zou de fabeldichter Esopus gehinderd zijn door het feit dat hij een bult meetorste op zijn rug. Zo denkende krijgt het schrijven van De Lof der Zotheid nieuwe betekenis als je beseft dat Erasmus een jichtlijder was, die soms moeite had zijn pen in de hand te houden. Zoekt een gehandicapte ergens compensatie voor zijn gebreken? Gaf zijn verzet tegen het ongemak hem intellectuele vleugelen, zag hij daardoor andere doelen in zijn leven? Tijdens mijn Tilburgse studiejaren krijg ik de smaak te pakken met George Homans’ boek Individu en Gemeenschap. Hij concludeert dat leiders pas leider worden wanneer ze geen genoegen meer nemen met hun minder bevlogen basiskwaliteiten. Zo wordt een hoogleraar rector magnificus. Een manager directeur of wellicht brengt een bestuurder het aldus tot burgemeester.

Jicht
Op zijn vele reizen door Europa benut Erasmus de reismiddelen die er zijn. Hij verblijft veelal bij zijn opdrachtgevers en logeert onderweg in herbergen en abdijen. Hij raakt er in gesprek met medereizigers, met talloze pelgrims en avonturiers en is blij met veilig gezelschap in goed of bar weergetij. Zo gaat hij te paard (over de Alpen!), zit in de gewone postkoets, of reist mee in het chique reisgerief van de machtigen. Dan weer gaat hij aan boord van een boot, varend op de grote rivieren of op zee. Hij ligt vroeg in zijn kooi, maar kan niet slapen. Hij luistert naar het gelal van een dronkaard of het zingen van de matrozen. Hij voelt steken in zijn onderlijf. Aangekomen in het Engelse Bucklebury in het huis van Thomas More, blijft hij dagenlang in pijn op zijn kamer. In die stilte voltooit hij De Lof der Zotheid en draagt het op aan zijn gastheer, de grote staatsman Thomas More. Het is een bespiegeling over zichzelf en zijn medemens, bespottelijk geworden door begeerte. Hij zegt ons lachend de waarheid! Het is zijn enige boek dat voor de eeuwigheid is geschreven. Het is voorjaar 1508, maar de geleerde schrijver geniet niet van de ontwakende natuur. Hij kan zijn stoel nauwelijks uit zonder zijn gezicht te vertrekken van pijn. Misschien daardoor maakt hij zich niet vrolijk om zijn medemens, maar om de mensheid als geheel. Want er is geen plaats ter wereld waar niet de dwaasheid regeert, overal heerst de begeerte. Terwijl hij zich spelenderwijs in stilte verkneukelt over de dwaasheid van de mensen, kan de Rotterdammer zijn ongemak vergeten. Hij vergeet even zijn kwalen omdat hij zich plots bewust wordt van zijn literaire talenten. Hij is dan tweeënveertig jaar oud. Ook andere grote Europeanen schrijven in dezelfde tijd hun meesterwerken:
– Desiderius Erasmus, De lof der Zotheid (1508, publicatie in 1511)
– Niccolò Machiavelli, Il Principe (1514)
– Thomas More, Utopia (1516)
– Martin Luther, 95 Stellingen in Wittenberg (1517)

Vriend Holbein
Als je in de Altstadt van Bazel vanaf het Raadhuis het plein oversteekt en oploopt in een steegje naar de kerk waar Erasmus’ drukker Froben begraven ligt, passeert men ter linkerzijde een inloop die uitkomt op een klein pleintje met een oude apotheek. Het pleintje met rozenranken in het late zonlicht geeft voeding aan de gedachte dat de  illustrator van het Bazels exemplaar uit 1515 van De Lof der Zotheid hier geïnspireerd leefde, samen met een schrijvend theoloog uit Rotterdam. En wie in november  2003 tijdens de tentoonstelling van Holbein in het Mauritshuis het portret van Desiderius Erasmus uit 1523 van nabij bestudeerd heeft, wordt iets gewaar van het feit dat de eruditie van een schrijvend talent het gewonnen heeft van zijn pijnlijke jicht. Stefan Zweig zegt erover: helder heft zich het oog, blauw stralend en teder. Zeer flauw speelt het lachje van zekerheid om zijn mond. Gelouterd wellicht, maar zeker ook bewogen door de erkenning van zijn autoriteit reist hij langs hoven en universiteiten, treedt op als raadgever van vorsten, discuteert met geleerden in een turbulente tijd vol verandering, spreekt zich uit in geloofszaken tijdens de beginnende reformatie en schrijft ook nog gemiddeld zijn 2000 woorden per dag. En treffend is het dat zijn standpunten nog maar weinig aan actualiteit hebben verloren.

Standpunten
Ik zal proberen die standpunten te duiden aan de hand van drie parafrasen.
– Allereerst de rechtvaardigheid en vredelievendheid die men mag veronderstellen bij een regerend vorst.
– Vervolgens het onvermogen van een onrechtvaardige vorst om een vijand de maat te nemen.
– En tenslotte is er zijn onafhankelijkheid als basis voor een tolerante levenshouding.

3. PARAFRASEN

De vredelievendheid: beter een onrechtvaardige vrede dan een gerechtvaardigde oorlog
Ter vergelijking. Wij leven nu in een tijd waarin de politieke wereld van aanzien verandert. Uit de ontregelde Sovjet-Unie van het communisme ontstaat het Rusland van Poetin, gefinancierd door onmetelijke energiebronnen die opgepompt worden in een eindeloos steppegebied. Uit de Maoïstisch chaotische eenheidsstaat van China wordt een nieuwe wereldmacht geboren, die met 1.3 miljard mensen de oorlogs- en bancaire schulden van Amerika begint te financieren. En op de lappendeken van het oude Europa poogt de Europese Unie krachtiger op te treden met leiders als Angela Merkel en Herman van Rompuy. Amerika verkeert in nood. Financiële markten zijn verstrikt in een gepasseerd liberalisme. Onveranderlijk klinkt de presidentiële bede God bless America. Wanhopig worden legers uitgezonden in de verre wereld om economische strategische belangen veilig te stellen.

Erasmus schrijft in zijn tijd vele brieven aan de groten der aarde. Op 1 december 1523 richt hij zich tot koning Frans I van Frankrijk (koning van 1515 tot 1547). Deze is in een vijfjarige oorlog verwikkeld met Karel V die zich verbonden heeft met paus Leo X en Hendrik VIII. De humanist schrijft de oorlog zeer te verfoeien, laakt de normvervaging en prijst de vrede in de wereld onvoorwaardelijk aan. Oorlog kan alleen wanneer alle andere middelen uitgeput zijn, zegt hij. Kerkelijke overheden moeten op eigen terrein blijven. En, vraagt hij zich af, welke onvoorspelbare winst wordt bereikt wanneer men een onrechtvaardige vrede zou verwelkomen boven een gerechtvaardigde oorlog, die op zich al verfoeilijk genoeg is vanwege de ellende die neerkomt op de hoofden van eenvoudige boeren, werklieden en reizigers.

Commentaar.
Vele hedendaagse denkers hebben die befaamde brief aan Frans I van commentaar voorzien. Waardering is er van Frits Bolkestein, Jan Marijnissen en Anton Zijderveld. In hun waardering klinkt ook de naïviteit door die de grote humanist in zijn ijver voor het goede eigen is. Hij zegt: zoet is de oorlog voor wie hem niet kent. Het is griezelig hoe actueel de brief is. Voor wie het niet gelooft, leze de boeken over Afghanistan van Khaled Hosseini.

Het onvermogen: geen oorlog voeren die je niet kunt winnen
Ter vergelijking. De ontwikkeling in het hedendaags Turkije draait om een strijd tussen de verworven seculiere status en angst voor een religieuze. In de voorbije jaren is er nadrukkelijk toenadering gezocht tot Europa en zijn er grote stappen gezet om van Turkije een democratische rechtsstaat te maken. Bij de bevolking leeft nog steeds het idealisme van Atatürk (1881-1938), dat uitgaat van een scheiding van islam en staat. In de pogingen de staat te laten aansluiten bij de Europese Unie wordt premier Erdogan in aanzienlijke mate gegijzeld door groeperingen die verdere islamisering nastreven in Turkije. Turkije wil aansluiten bij Europa, in Europa wonen immers al veel Turken, en de islam houdt terzijde van de politiek de gemoederen in alle hoofdsteden bezig. Intussen hebben de Amerikaanse interventies in het Midden-Oosten onze relatie tot islamitische
landen weinig verbeterd.

Erasmus is, op de vlucht voor de reformatie, uit Bazel vertrokken en in 1529 in Freiburg aangekomen. In zijn woning Haus zum Walfisch in de Franziskanerstrasse schrijft hij in 1530 het boek De Turkenkrijg. De Turkse legers zijn voor de poorten van Wenen verjaagd na een uitputtende belegering van de stad. Maar Hongarije en de hele Balkan blijven in handen van de Turkse islam. Erasmus tekent woorden in het stof. Hij zegt: geen oorlog voeren die je niet kunt winnen. Eerst zorgen dat je het eens bent in eigen huis. Hij fulmineert! Waar vind je nog sporen van oprecht geloof, van christelijke naastenliefde, vredelievendheid en solidariteit? Noem mij een eeuw waarin schurkenstreken, brutaliteit, arrogantie, roof en bedrog vrijer spel kregen! En wij, als christenen van het zuiverste water, verguizen de Turken. Pas als we ons een authentieke houding hebben eigen gemaakt, zijn we zover om over anderen een oordeel te mogen hebben.

Commentaar.
Is dat een naïeve denkwijze? Wellicht. Maar in relatie tot de hierboven genoemde rechtvaardiging van een inval in de islamitische wereld, toch eerder navrant dan naïef. Wat zegt de gewone man ervan? Een winkelierster tegenover de huidige Sparkasse van Freiburg wijst me de erker van het huis waarin Erasmus zijn Turkenkrijg schreef. Ze zegt: “Hij was hier niet graag. Niet uit angst voor een oorlog met de Turken. Hij klaagde over het vele klokgelui van kerken en het hinderlijke Ungeziefer”. Gelukkig kan de grote denker in 1535 terug naar Bazel en vestigt zich in de buurt van de kathedraal in huize Zum Luft.

De onafhankelijkheid: ik hoef uw kardinaalshoed niet
Ter vergelijking. Cees Schuyt (NRC pag. 33 van 23.11.2001) meent dat tolerantie het vermogen is een kwaad te tolereren vanuit een positie van macht, omdat bestrijding ervan een nog groter kwaad oplevert. Het begrip tolerantie eenduidig in te kaderen is echt lastig. Hoetink (voormalig directeur Praemium Erasmianum) doet in 1999 bij zijn afscheid nog een poging. Door een sterke marktgerichtheid raakt het geestelijk weerstandsvermogen voor esthetische en morele waarden, die samenleving en cultuur bepalen, op de achtergrond. Het begrip tolerantie wordt in onze dagen dan te makkelijk gebruikt als een placebo voor lastige verschillen in ethiek, godsdienst en politiek.
Erasmus zegt zelf: ”Concedo Nulli”. Niemand wil ik toebehoren! En hij verkondigt op luide wijze waar hoge heren, kerkelijke prinsen en eenvoudige lieden zich aan bezondigen. Hij zegt: om geen ander ding wens ik mij zo gelukkig als om het feit, dat ik mij nooit bij enige partij heb aangesloten. “Ik hoef uw kardinaalshoed niet”, zegt hij in 1535 tegen het aanbod van de Paus.
Zijn werk is op tal van wijzen doortrokken met dit denken. Wij vinden het terug in De Lof der Zotheid. Een satire op de begeerte van de wereld. Wij lezen het in Het Boek tegen de Barbarij. Een pleidooi voor vroomheid en eruditie in de westerse beschaving, die bedreigd wordt door verhuftering en oorlogen. Hoe kil en gebrekkig is geleerdheid als zij niet door de muzen wordt gevoed.
En: Wijsheid krijgt alleen degene die er zich voor inspant! Met die zorg wordt het begrip tolerantie het uitgangspunt voor zijn geschrift De klacht van de Vrede. Want wat baat het een vorst wanneer hij een onrechtvaardige vrede zou afwijzen en zou kiezen voor een gerechtvaardigde oorlog, waarin toch boeren, werklieden en kunsten ten onder gaan in ellende.

4. NABESCHOUWING

Ik ben noch Luthers aanklager, noch zijn rechter 
Erasmus verwerpt de misstanden in de kerk, niet het instituut zelf. Hij valt het pronkende ceremonieel aan, niet de vroomheid. Hij veroordeelt zinloze devoties en aflaten, niet de sacramenten en de positie van Maria. Het gaat hem niet om de Tien Geboden, maar om de Bergrede. Dan ontstaat in 1517 een reformatorische beweging rond de 95 stellingen van Martin Luther. Luther meent in de autoriteit en communicatieve vermogens van Erasmus steun te vinden en schrijft hem in maart 1519 een eerste brief. Maar Erasmus is een man van tolerantie en zegt: ik ben noch Luthers aanklager, noch zijn beschermer, noch zijn rechter. In mei 1521 wordt Luther met het Edict van Worms in de rijksban gedaan.
Erasmus is geschokt. Als men zijn boeken verbrandt, verbant men ze uit de bibliotheken, maar niet uit de harten van de mensen. De kerk reageert furieus. De Nederlandse Paus Adriaan VI vraagt hem dringend zijn neutraliteit op te geven. Erasmus reageert met een pleidooi voor vrede in de kerk. Adriaan antwoordt niet. Ook Luther beklaagt zich in buitensporig taalgebruik over Erasmus’ neutraliteit. Luther verwijt hem gebrek aan vroomheid. “Du bist nicht fromm!”, fulmineert hij. Bij Luther blijft de tragiek aanwezig van de ontkenning van Gods genade in de wereld. Hij is de revolutionair. Bij Erasmus schemert steeds het relativerende vermogen door. Hij is de reformator.

Een fascistische boekverbranding
Velen hebben over Erasmus geschreven. Zo ook de schrijver en humanist Stefan Zweig bijvoorbeeld, die van 1919 tot 1934 in het Paschingerschlossl aan de Kapuzinerberg 5 in Salzburg woonde. Decennialang verzamelt hij oorspronkelijke geschriften. In 1923 verblijft Thomas Mann in zijn villa. In 1934 schrijft Zweig er zijn beroemde monografie Triumph und Tragik des Erasmus von Rotterdam. Met het opkomend nationaal socialisme, maakt Zweig zich grote zorgen over zijn werk en zijn verzamelingen. Zo wordt in hetzelfde jaar 1934 zijn huis doorzocht op wapens. Zweig besluit het land te verlaten. Hij verkoopt delen van zijn verzameling aan een antiquariaat in Wenen. Dan in 1937 wordt het huis verkocht. Op 30 april 1938 vindt op de Residentzplatz van Salzburg een fascistische boekverbranding plaats. De enige in Oostenrijk! Ook boeken van de jood Stefan Zweig gaan in vlammen op. Veel van het via Wenen verkochte kunstbezit gaat naar de befaamde verzameling van de Zwitser Martin Bodmer. Op 22 februari 1942 beneemt Zweig zich in Brazilië het leven. Hij kan de ontering van Europa niet langer aanzien.

De nalatenschap van Thomas Mann
Lezen over Erasmus begint bij mij in een pocketboekje uit 1959, genaamd Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam. Sedertdien volgt er meer. Maar ook hetzelfde boek krijg ik nog eens in linnen band. Bij het afscheid uit mijn ambt gebeurde het weer, maar toen als genummerde uitgave. Langzamerhand koester je zulke boeken. Het is al een genot ze in je hand te houden. Het stof eraf te blazen en te kijken. Passages herlezen. Dan word ik gebeld door een antiquariaat uit Xanten. Hij heeft een heel mooi exemplaar, in leer, goud op snee, genummerd en door Stefan Zweig voorzien van zijn autogram. Een eerste editie, gepubliceerd in 1934 in Wenen. Ik krijg een brief bij het boek met de verklaring dat het boek via een Zwitsers antiquariaat stamt uit de nalatenschap van Thomas Mann.

5. EPILOOG

Het gelijk van Solon: luister naar je tijd!
Over Erasmus raakt men dus niet uitgestudeerd. De vele boeken van en over hem, met daarnaast vele essays in krant en tijdschrift, prenten en fraaie penningen ter ere van deze Rotterdammer geven geen stellige antwoorden op levensvragen. Het is onbegonnen werk zijn kwalificaties te benoemen: hij is theoloog, kerkgeleerde en filosoof over vredesvraagstukken. Opvoeder, humanist, diplomaat en bovenal Europeaan. Tolerant was hij zeker, maar wilde niemand toebehoren. Hij zegt het in humanistisch Latijn: ”Concedo Nulli”.
Voor het overwegen van een antwoord op het in het voorwoord genoemde adagium van Solon, kom ik terug bij Erasmus. Hij geeft het voorbeeld om naar zijn tijd te luisteren en schrijft brieven aan en beschouwingen over heersers en samenlevingen van zijn tijd. Vorsten en hoogmogenden ontvangen zijn vrijmoedige brieven. De revolutionair Martin Luther moet zich wel meten met de reformator Erasmus. Zijn zwijgen tegen Rome is oorverdovender dan het luidruchtigste sermoen. Zijn tijd, het herfsttij der Middeleeuwen, krijgt reliëf door deze bevlogen beschouwer. “Luister naar je tijd”, blijft hij zeggen.
En toch stelt president Obama bij de aanvaarding van de Nobelprijs: “Is een rechtvaardige oorlog niet beter dan een onrechtvaardige vrede?” Zo bezien is Erasmus’ pijn van alle tijden. Of het nu gaat over de Klacht van de vrede, zijn pleidooi tegen de verhuftering in het boek Antibarbarorum, of over De Turkenkrijg van die dagen: steeds dezelfde thematiek staat in elke tijd weer op de politieke agenda.
Dat geldt voor eenvoudige bestuurders in de relatieve luwte van dorpen en steden, zo goed als in de onpeilbare ruimten van de wereldpolitiek. Niet altijd liggen de velden vruchteloos. In 1487 schreef Erasmus al een gedicht over de vergankelijkheid der tijden. Bijna Gorteriaans klinkt het: ’t wisseling van zijn en niet-zijn. Met invoelingsvermogen kan men in dit gedicht van de jonge Erasmus beluisteren dat ieder seizoen een eigen karakter heeft. Waar je naar kunt kijken en waar je naar kunt luisteren.

“Niet altijd liggen vruchteloos de velden
ondergesneeuwd, of houdt de strenge koude
rivieren dichtgevroren, of staan de bomen
kaal en treurig zonder bladeren.
Want winterkou maakt plaats voor bloesemende
lente; de noorderwind vertrekt en bomen
worden weer jong. De wilde beken komen
terug in hun vertrouwde bedding”.
(vertaling van J. Trapman)

RAADPLEGINGEN
– Erasmus. De Lof der Zotheid, 1511. SUN 2000.
– Erasmus. Aan Frans I van Frankrijk op 1 december 1523. Boom 2001.
– Brieven aan Erasmus. Fictieve antwoorden. Boom 2002.
– Erasmus. De Turkenkrijg, 1530. Donker 2005.
– Erasmus. De Klacht van de Vrede, 1518. Van Breda 1947.
– Erasmus. Het boek tegen de Barbarij, 1520. SUN 2001.
– Anton van Duinkerken. De mensen hebben hun gebreken. Het Spectrum 1957.
– George Homans. Individu en Gemeenschap. Aula 1966.
– H.R. Hoetink. Durf intolerant te zijn. NRC Handelsblad 21.05.1999.
– Cees Schuyt. NRC Handelsblad 23.11.2001.
– Archeopathologie. NRC Handelsblad 20.06.2004.
– Hans Holbein de Jongere. Waanders 2003.
– Stefan Zweig. Triomf en Tragiek van Erasmus van Rotterdam, 1934. Meulenhof 1959.
– Martin Bircher. Musik und Dichtung. Fondation Martin Bodmer 2002.
– Léon Halkin. De biografie van Erasmus. Tirion 1991.
– Guus Pikkemaat. Eleonore van Aquitanië 1122-1204. Aspekt 2008.
– Emmanuel Le Roy Ladurie. De eeuw van de familie Platter 1499-1628. Bakker 2003.
– Michael Baxandall. Schilderkunst en Leefwereld in het Quattrocento. SUN 1986.
– Barber van de Pol. Lieve Erasmus. Athenaeum 2002.
– Thomas More. Utopia, 1516.
– Niccolò Machiavelli. Il Principe, 1514.

BIOGRAFIE
Romé Fasol was vanaf 1976 wethouder en waarnemend burgemeester van Valkenswaard en burgemeester (1980-2000) in Nistelrode en Horst. Van 2000 tot 2010 vervolgens voorzitter van Bestuur en Raad van Commissarissen van Rabobank Maashorst en lid van een viertal beleidsadviescommissies van Rabobank Nederland. Hij publiceerde in beperkte kring onder andere:
Een Asperge-Romance. Novelle 1995.
De Peelkabouters van Horst. Sprookje 1996.
– 500 Jaar op de Schuttersweide. Bundel 2001.
Late Haver. Horster vertellingen 2007.

Ga naar: Studenten in de geschiedenis van Europa

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je deze website in stand houden. Steun fasol.nl met een donatie op NL87ASNB8821079104 t.n.v. Antiquariaat Fasol, onder vermelding van ‘Donatie fasol.nl’.