Van mijn oudste voorvader, Jacob Fasol, weet ik bijna niets: een huwelijksdatum, een begraafdatum, vijf kinderen (misschien zes), een processtuk en een koopakte van een huis. Hij ging wonen in het Belgisch-Limburgse Bree, maar is waarschijnlijk ver daarvandaan geboren. En hij werd volwassen in een door oorlog verscheurd Europa. Toch kun je, door met een vergrootglas te kijken naar de wereld waarin hij leefde, wel wat meer over hem zeggen. Daarom – omdat het kan – een reconstructie van zijn leven in de wereld waarin hij leefde.
Herzien op 15 juni 2017
Dit is het eerste deel van de familiegeschiedenis Fasol, die ik in afzonderlijke blogs zal publiceren:
- Eerste deel: De wereld van Jacob Fasol (†1675)
- Tweede deel: Claes en Peeter Fasol, broers in dienst van de stad Bree (1675-1711)
- Derde deel: De familie Fasol in het midden van de 18e eeuw (1711-1764)
- Vierde deel: Van Bree naar Valkenswaard (1765-1853)
1609-1630: Jeugd
Waar Jacobs wieg ook stond, hij werd geboren op ongeveer hetzelfde moment dat Europa zich in een alles verwoestende oorlog stortte. De Dertigjarige Oorlog, die van 1618 tot 1648 duurde en samenviel met de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog, ontwrichtte de samenleving zodanig, dat het niet anders kan dat het leven van de jonge Jacob Fasol erdoor werd beïnvloed. Dat hij zijn geboorteplaats verliet, kan heel goed direct of indirect verband houden met het verloop van de Dertigjarige Oorlog. Met dit in het achterhoofd, kunnen we in grote lijnen een schets geven van de wereld waarin Jacob Fasol opgroeide.
Het oudste feit dat we over Jacob Fasol kennen is dat hij op 17 februari 1647 in Bree (Belgisch Limburg) trouwt met Maria Laumers. Omdat er geen enkele vermelding van de naam Fasol vóór zijn huwelijksdatum is teruggevonden, noch in Bree, noch in het grondgebied van de beide huidige provincies Limburg, heeft het er alle schijn van, dat Jacobs familie tamelijk ver van Bree woonde. Zo had bijvoorbeeld ook geen van zijn vijf kinderen een peetouder met de naam Fasol. Afgaande op de leeftijd van zijn vrouw, en hun overlijden vlak na elkaar, was Jacob waarschijnlijk ongeveer even oud als zijn vrouw en zal hij geboren zijn rond 1615. Op zoek naar een mogelijke herkomst vinden we verschillende, nogal uiteenlopende mogelijkheden. De naam Fasol vinden we tot de eerste helft van de 17e eeuw namelijk in de Republiek, in Italië, Duitsland, Oostenrijk en in Frankrijk. Het is daarom waarschijnlijk dat de naam Fasol op verschillende plaatsen onafhankelijk van elkaar is ontstaan. Bij welke stam Jacob hoort is op dit moment niet te zeggen.
12-jarig Bestand
De belangrijkste politieke gebeurtenissen moeten zijn weerslag hebben gehad op het dagelijks leven van een opgroeiend kind als Jacob Fasol, waar hij ook woonde. Op 5 mei 1609 was het Twaalfjarig Bestand in de Tachtigjarige Oorlog ingegaan: Aartshertog Albrecht slaagt erin een bestand te sluiten met de opstandelingen in het Noorden. Dit worden jaren van vrede en welstand in de Zuidelijke Nederlanden. Spaanse huurlingen die het Land van Luik hadden afgestroopt in het eerste decennium van de 17e eeuw verdwijnen uit de streek. Het Prinsbisdom Luik, waartoe Bree (waar Jacob later zal gaan wonen) behoorde, werd sinds 1612 geregeerd door Ferdinand van Beieren, die tevens bisschop van Munster, Hildesheim, Paderborn was, abt van Stavelot en bovenal bisschop van Keulen en daarmee ook keurvorst van het Heilige Roomse Rijk. Bree was één van de ‘Goede Steden’ van het prinsbisdom Luik.
Dertigjarige Oorlog
De Dertigjarige Oorlog, die in 1618 uitbrak, was een conflict tussen coalitie rond de keizer van het Heilige Roomse Rijk, waar ook Spanje deel van uitmaakte, tegen wisselende coalities van voornamelijk protestantse staten. Het begon als een godsdienstoorlog toen katholiek Spanje en Oostenrijk tussen 1618 en 1630 het noorden van het Heilige Roomse Rijk voor het katholieke kamp veroverden, wat het lutherse Zweden tussen 1630 en 1635 ongedaan maakte door met de Noord-Duitse lutheranen Noord-Duitsland te heroveren en er het lutheranisme in ere te herstellen. Daarop startte Frankrijk met Zweden de oorlog opnieuw op met als doel louter om Spanje en Oostenrijk/de keizer te verzwakken, wat in de jaren 1640-1648 volop lukte.
In deze laatste fase was de oorlog van een religieus conflict overgegaan tot een oorlog om het machtsevenwicht tussen staten. In totaal maakte de oorlog naar schatting 6 tot 12 miljoen slachtoffers, vooral in Duitsland. In Luik woedt van 1613 tot 1649 de strijd tussen de bisschopsgezinde en door Spanje gesteunde Chiroux, en de Grignoux, de volkspartij, die zich verzet tegen de absolutistische maatregelen van de bisschop en de steun krijgt van Frankrijk. Prinsbisschop Ferdinand van Beieren regeerde in Luik met ijzeren hand. Hij verzette zich tegen democratisering en verbood in 1618 het drukken van niet goedgekeurde boeken.
Spaanse positie verzwakt
In 1621 was het Twaalfjarig Bestand in de Tachtigjarige Oorlog beëindigd. Gulik viel dat jaar weer in Spaanse handen. Bergen op Zoom (‘houdt u vroom, stut de Spaanse scharen’) hield in 1622 stand tegen de Spanjaarden, maar in 1625 viel Breda. Spanje had echter grote economische problemen en ging in 1627 bankroet. Tot overmaat van ramp veroverde Piet Hein in 1628 de gehele Spaanse zilvervloot: naast een financiële ramp ook een publicitaire ramp voor Spanje. De kansen keerden. Eveneens in 1628 versloeg de Franse koning de calvinisten (hugenoten) bij La Rochelle (de ‘Bartholomeusnacht’). Dit versterkte de positie van Frankrijk, dat een bondgenoot van de Republiek was, ten opzichte van Spanje. Veel hugenoten vluchtten vanuit Frankrijk naar de Republiek.
De Spaanse interventie bij de successieoorlog in Mantua in 1629 werd een mislukking. De Spaanse legers in de Nederlanden kregen bijna geen geld meer. In Maastricht, ’s-Hertogenbosch en Cambrai zag men bedelende soldaten en om niet van honger en kou te sterven namen velen hun toevlucht tot diefstal en plundering. Er werd bijna massaal gedeserteerd: van 340 Henegouwse en Doornikse troepen die naar Brabant waren gestuurd, waren er maar 104 over. (Peter De Cauwer: ‘Tranen van bloed – Het beleg van ’s-Hertogenbosch en de oorlog in de Nederlanden, 1629’, pag. 47).
De stadhouder verovert ‘s-Hertogenbosch
De Spaanse positie wankelde. In 1629 veroverde stadhouder Frederik Hendrik van Oranje ’s-Hertogenbosch. Het beleg duurde van april tot half september. Na de inname werd het katholicisme verboden en verlieten op 17 september met het Spaanse garnizoen veel katholieke inwoners en de geestelijkheid de stad, in ieder geval honderden, en trokken naar het zuiden, in de hoop dat het daar veilig zou zijn.
1631-1646 Tot de vestiging in Bree
In deze jaren werd Jacob volwassen en zal hij begonnen zijn een beroep uit te oefenen. Dat deed hij in een moeilijke tijd. De Dertigjarige Oorlog was voor plattelandsplaatsen (zoals bijvoorbeeld Bree) een tijd van armoede, onzekerheid en overlast van rondtrekkende huurlingenlegers. Bree was daarom volledig omwald en omgeven door een stadsgraaf of gracht van 7 meter breed en andere kleinere plaatsen bouwden schansen waar de bevolking zich in veiligheid kon brengen.
De Maasveldtocht
Stadhouder Frederik Hendrik heroverde in juni 1632 zonder al te veel moeite de steden Roermond, Sittard en Venlo op de Spanjaarden. Na een bloedige strijd wist hij op 22 augustus 1632 ook Maastricht in te nemen, dat het recht bedingt om katholiek te blijven. In de tweeherigheid van Maastricht werd de plaats van de Spaanse koning (in zijn hoedanigheid van hertog van Brabant) overgenomen door de Staten-Generaal, die mét de prinsbisschop de stad voortaan bestuurde.
In 1631 had Prinsbisschop Ferdinand in Luik zijn macht weten te herstellen, maar de inname van Maastricht leidde in Luik tot tweespalt tussen de Chiroux (de aanhangers van de prinsbisschop, getrouwe katholieken en gegoede burgers) en de Grignoux (alle misnoegden: de volksmassa, de vreemdelingen, voorstanders van gewetensvrijheid, vijanden van de kloosters, protestanten, republikeinen en aanhangers van Frankrijk dan wel de Republiek der Verenigde Provinciën). De verkiezingen van 1633 werden gewonnen door de laatsten. De Luikse burgemeester van de Grignoux, La Ruelle, wordt in 1637 vermoord. De Vrede van Tongeren van 26 april 1640 bracht verzoening tussen prinsbisschop Ferdinand en zijn onderdanen. (Schöffer, De Lange Landen 1500-1780, pag 410-416).
Slag bij Les Avins
Op 20 mei 1635 vond bij Les Avins, ten zuiden van Huy in het Prinsbisdom Luik, een slag plaats tussen een Frans en een Spaans leger. Het was het eerste serieuze gevecht waaraan Frankrijk deelnam, na slechts drie maanden eerder in de Dertigjarige Oorlog te zijn gestapt. De Spanjaarden, met 14.000 man, werden geleid door Thomas Francis, Prins van Carignano. Het Franse leger, 35.000 man sterk, stond onder bevel van Urbain de Maillé-Brézé en Gaspard III de Coligny, Maréchal de Châtillon. Gaspard de Coligny woonde in Châtillon-sur-Loing, ten zuiden van Orléans, waar zijn vier kinderen werden geboren tussen 1618-1624. Dit is een regio waar in die tijd ook de familienaam Fasol voorkwam. Zo is bijvoorbeeld in 1638 het huwelijk van twee zonen van Pierre Fasol in het nabijgelegen La Ferté-St. Aubin.
De Spanjaarden waren omsingeld door het Franse leger, dat zich bij Rochefort in de Belgische Ardennen in tweeën had gesplitst. Op 19 mei sloegen de Fransen hun kamp op bij Tinlot, en in de ochtend van 20 mei gingen ze via Ochain en Terwagne naar Les Avins. Op de weg van Rochefort naar Les Avins passeerden de Fransen vrijwel zeker van heel dichtbij het dorp Marenne, tussen Laroche en Marche-en-Famenne. Het gehucht Marenne is eveneens op een bijzondere manier met de naam Fasol verbonden: het landgoed Fasol. Marenne, gelegen op een heuvel op de kalkrijke grond die de grens met de Ardennen markeert, was in die tijd niet meer dan een armzalig gehucht, met hoofdzakelijk houten bebouwingen. Maes en Dreesen vermelden in hun Geschiedenis van Bree (II, p. 117) terloops dan ook een wel heel opmerkelijke gebeurtenis, als hij schrijft dat in het Gasthuis van Bree (waar arme zieken, arme reizigers en daklozen werden geherbergd) op 15 februari 1661 een zekere Jean Gilson overleed, afkomstig uit… Marenne. Of deze Jean Gilson, leeftijdgenoot uit Marenne van Jacob Fasol, die in Bree overleed, een aanwijzing vertegenwoordigt voor de herkomst van de familie Fasol weten we niet, maar buitengewoon toevallig is het wel.
De Spanjaarden waren bij Les Avins in de minderheid en werden in een paar uur tijd verslagen. 5000 Spanjaarden vonden de dood, 1500 werden gevangen en de rest sloeg op de vlucht. In totaal sneuvelden tussen de 7000 en 12.000 man. De Fransen verbonden zich met de Nederlanders die vanuit het Noorden kwamen. Maar onenigheid gaf de Spanjaarden de kans om zich te herpakken: met de cavalerie voerden ze aanvallen uit tegen de Fransen. De Fransen kregen ook te maken met slechte bevoorrading en geldgebrek. Daardoor deserteerden velen. De belegering van Leuven in 1635 door de Fransen en Nederlanders mislukte volledig. Op dit moment verzoende de Keizer zich met enkele protestantse vorsten in de Vrede van Praag. Dat gaf de keizerlijke troepen van Piccolomini de kans om terug te keren naar de Nederlanden.
Italianen: Piccolomini en Jan van der Croon
Bree had rond 1634 ongeveer 1150 inwoners (218 gezinnen). In dat jaar werd Bree getroffen door de pest: er waren in 1634 54 slachtoffers; de ergste jaren waren 1635 met 208 slachtoffers. In twee jaar tijd stierf eenderde deel van de bevolking. Deze ziektes werden verspreid door de talrijke troepenbewegingen rond Bree in die jaren. Zo waren daar in 1635 keizerlijke troepen van Ottavio Piccolomini, met de Weertse burgemeesterszoon Jan van der Croon in zijn gelederen. Deze Jan van der Croon bouwde in deze jaren een indrukwekkende militaire carrière op onder Wallenstein en Piccolomini (en eindigde zelfs als commandant van Praag en vice-commandant van Bohemen). In 1635 trok hij als hoofdman in Piccolomini’s leger naar de Rijn en de Nederlanden om Ferdinand van Oostenrijk te steunen tegen de Fransen. In 1636 is hij met Piccolomini bij Stevensweert. Tussen 1636 en 1639 is hij in Opper-Gelre en de Weerter landstreek.
Als we de gangen van de legers nagaan die zich de komende jaren rond Bree zouden melden, zien we een gemeenschappelijke deler: al deze troepen hadden in 1634 deelgenomen aan de Slag bij Nördlingen (in Beieren). De keizerlijke troepen behaalden daar een belangrijke overwinning op de Zweden. Aan de keizerlijke kant vinden we daar Piccolomini, Isolani, Jan van Werth en Jan van der Croon. Aan protestantse kant was er Wilhelm V (de toen nog levende echtgenoot van Amalia Elisabeth van Hessen). Piccolomini – en Jan van der Croon – hadden daarvóór in Italië gevochten. In 1629-30 belegerden zij Mantua. Piccoloni’s troepen plunderden het platteland, dat te kampen had met een pestepidemie waardoor de bevolking werd gedecimeerd. Na de verovering van Mantua en het sluiten van vrede was Piccolomini enkele maanden gijzelaar in Ferrara.
Wat betreft Ferrara: Jacobs oudste zoon heet Nicolaus, normaal gesproken een vernoeming naar zijn vader. In 1637 vinden we in Ferrara een zekere Nicolao Fasol: het kapittel van de kathedraal stelt op 10 december 1637 de functie van kapelaan open, nadat Nicolao Fasol van de betrekking had afgezien (Biblioteca Pinacoteca Accademia Ambrosiana, Perg.7980 Custodi 150). Het tijdvak komt overeen, maar toch is de kans niet zo groot dat dit Jacobs vader was: het betreft hier een geestelijke.
In de kring rond Jan van der Croon werd in ieder geval kennelijk met enige regelmaat gereisd tussen Italië en Weert, blijkens een aantekening in het Goede-boeck van Weert op 13 januari 1633: “13 Jan. is verschenen voor Scholtes schepenen, Cesar Tresaer ende heeft onder gedaenen eedt verclaert dat omtrent geleden seven jaeren hy deponent geweest is binnen de Stadt van Milanen in Italien alaar Joost den Sone van Jacob in de Croon ende Jan Tijs Luyten broeder, dyer tijt ruyters onder het regiment van den Graeff van Salm hem deponent geseyt hebben dat Peter der schoonsone van den Lutenant Hendrick Knapen soude overleden sijn binnen de stadt Cremona, ende aldacr begraeven soude sijn in de kercke ende dat sij daer bij op het begraeffenis waeren geweest.” (Bijdrage tot de Levensgeschiedenis van Jan, Vrijheer van der Croon door G. C. E. Crone, 1921).
Het verhaal van Jan van der Croon toont aan hoe troepen in verschillende samenstellingen heen en weer trokken in Europa en de verbondenheid van een van de legeraanvoerders met het Limburg rond Bree. Een ander voorbeeld van migratie vanuit Italië: vanaf begin 17e eeuw tot 1738 bespeelden leden van de familie Pallieti het kerkorgel van Bree, van oorsprong waarschijnlijk Italianen [Maes & Dreesen I, p. 77].
Jan van Werth
In 1636 werd Bree belegerd door een keizerlijk huurlingenleger van 4000 Kroaten van Johann Ludwig Hektor von Isolani, met de Beierse generaal Jan van Werth door prinsbisschop Ferdinand ingehuurd van februari tot juni 1636 om de orde te handhaven; het beleg werd afgeslagen, waarna de troepen hun wraak koelden op een groot aantal Kempische dorpen en Bilzen afbrandden. De pest eiste in 1636 in Bree opnieuw 179 slachtoffers. In 1637 werd Bree ingenomen door de Fransen, en weer ontzet door de Spanjaarden. Ook Venlo en Roermond vallen dan opnieuw in handen van landvoogd don Ferdinand. In dat jaar was het aantal inwoners gedaald tot 850. [Maes & Dreesen, dl. II, p. 195-196].
De stadhouder blijft intussen successen boeken: van 21 juli tot 11 oktober 1637 belegert Frederik Hendrik Breda en neemt de stad uiteindelijk in. Op 18 en 19 mei 1643 bij de Slag bij Rocroi (in de Franse Ardennen) werden de Spaanse troepen van landvoogd Francisco de Melo van de Zuidelijke Nederlanden verslagen door de Fransen, onder leiding van Lodewijk II van Bourbon-Condé, hertog van Enghien.
Amalia Elisabeth van Hessen
In 1640-41 trokken troepen van Amalia Elisabeth van Hessen door de streek, die oorlogsbelastingen van Bree eisten. Amalia Elisabeth, kleindochter van Willem van Oranje, was in 1640 aan de macht gekomen als regentes voor haar zoon. In september van dat jaar verovert zij de stad Kalkar in het land van Kleef op de keizerlijke legers. Het waren deze troepen uit het garnizoen in Kalkar, die in de winter van 1640 en 1641 voor Bree lagen. Zij eisten 600 imperialen per maand aan oorlogsbelastingen, maar de stad weigerde en de Hessische kapitein onderhandelde met de schout van Bree, Hendrik de Borman. Door de streek te versterken en de burgerwachten aan te vullen met 200 ruiters bleef het bij dreigementen. Ook in de jaren 1643-46 werd de stad menigmaal gewaarschuwd tegen de Hessische troepen, die overigens sinds 1645 niet terug konden naar Kalkar, omdat de stad weer gevallen was [Maes & Dreesen, dl. II, p. 32-35].
Interessant is, dat de naam Fasol in ieder geval vanaf begin 18e eeuw in Rees (gelegen tegenover Kalkar aan de Rijn) en in Wesel voorkomt, meestal gespeld als Vasoll, Fasoll of Vassoll. Opvallend is dat in de eerste generaties de naam Fasol in Bree ook over het algemeen geschreven wordt als Fasoll. Als deze familie ook in de 17e eeuw daar reeds woonde (wat niet bekend is), is het in theorie mogelijk dat Jacob Fasol in het gevolg van de troepen van Amalia Elisabeth van Hessen in Bree terecht kwam. Hiertegen pleit, dat de Hessen voor de Breeënaren de vijand vertegenwoordigden. Het is niet waarschijnlijk dat iemand uit dat gevolg snel het vertrouwen van het stadsbestuur zou kunnen winnen.
Jacob Fasol vestigt zich in Bree
Te midden van al deze rondtrekkende troepen in het Land van Luik en de Zuidelijke Nederlanden moet ook Jacob Fasol zijn weg hebben gevonden om uiteindelijk in Bree een thuis te vinden. Een stad met een gedecimeerde bevolking. Toch nam men in Bree geen vreemden als burgers aan, tenzij na een verblijf in de stad van drie jaar. Degenen die het burgerschap van Bree wilden verkrijgen betaalden 4 gulden of 2 leren emmers (voor de brandweer) en moesten verklaren katholiek te zijn opgevoed. [Maes & Dreesen, ‘De geschiedenis van Bree’, dl. II, p. 55]. Met andere woorden: Jacob was welgesteld en katholiek. Als Jacob pas bij zijn huwelijk het burgerrecht verkreeg – dit is niet meer na te gaan omdat de poorterboeken verloren zijn gegaan – dan zou hij zich dus in op zijn laatst in 1644 in Bree gevestigd moeten hebben. Tijdens de verre reizen die Jacob moet hebben gemaakt om uiteindelijk in Bree neer te strijken, heeft hij heel wat moeten doorstaan. Om een beeld van hem te krijgen moeten we ons afvragen: waarom reisde hij, en hoe kwam hij aan zijn geld?
Reizen ging in die tijd, als het niet over water kon, per huifkar. Maar de wegen waren slecht en bij slechte weersomstandigheden vaak onbegaanbaar door de modder. En bovendien, zeker in het Land van Luik, waren de wegen vergeven van de bandieten en rondtrekkende huursoldaten die, bij gebrek aan soldij, alles roofden wat ze in hun handen konden krijgen. Meestal werd daarom in konvooi gereisd. Wie niet weg hoefde, bleef binnen de stadsmuren; gereisd werd eigenlijk alleen door kooplieden en stadsbestuurders (met name stadsbodes, die brieven en berichten rondbrachten). Verder kwam je onderweg lieden tegen als tandartsen, narren en straatmuzikanten. Ook wetenschappers en kunstenaars waren reislustig.
Hypothese: Jacob Fasol was bode
Met het gegeven dat Jacobs oudste zoon stadsbode van Bree zal worden, kunnen we de voorzichtige hypothese stellen dat ook Jacob een bode was. Boden werden aangesteld door stadsbesturen of koopmansgilden. Een bode reist tussen steden (het platteland werd niet bediend). Het beroep van bodeloper is zwaar. Vooral ’s winters is het heen en weer trekken langs slecht begaanbare wegen geen gemakkelijke opgave. Er is ook nogal wat moed voor nodig. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog komt het herhaaldelijk voor dat een bodeloper door zwervende soldaten wordt overvallen. Zodra een bode het zich kan veroorloven, stopt hij met reizen en laat hij het transport aan ‘bodelopers’ over. De bode zelf hield zich dan uitsluitend nog bezig met de administratie en de organisatie van het brievenvervoer. De bodenambten zijn zeer begeerd. Het stadsbestuur vergeeft deze functies graag aan de eigen familie of vrienden. Omstreeks 1600 bedraagt het porto voor een brief, al naar gelang de afstand, twee tot vijf stuivers. (‘Boden en postmeesters’, Museum voor Communicatie).
Bodes fungeerden veelal als zaakwaarnemer en niet louter als ‘postbode’. Beroepen als boekhouder en aanverwante beroepen als notaris, stadsbode en factor (facteur) konden een belangrijke springplank vormen voor een geslaagde carrière. Zij beschikten over de nodige boekhoudkundige en financiële kennis die veel mensen ontbeerden. Dat leverde hen aanzien en een vertrouwensrelatie met de elite op. Zo waren ze in staat een netwerk van relaties uit te bouwen waardoor ze de meest geschikte personen waren om geld te ronselen, zowel voor leningen, als voor het financieren van ondernemingen. Dankzij die kennis en hun netwerken en met wat talent, lef en geluk, konden zij soms zelf in doordringen tot de elite. (Karel Degryse: ‘Boekhouders, notarissen, stadsboden en factors: het succesverhaal van sommige Antwerpse ‘financiële experten’ tijdens de 18de eeuw’, gepubliceerd in: Bijdragen tot de Geschiedenis, 84, 2001, 43-62).
In 1646 was het in de Luikse Kempen bijzonder onveilig omdat de ‘Lorreinen’, aangevoerd door Karel IV, de hertog van Lotharingen, in dat jaar erg huishielden. Ze plunderen Overpelt, belegeren Peer en de schans Helchteren en ook Kinrooi heeft last van plunderende legerbenden. Je zou je kunnen voorstellen dat dit voor Jacob aanleiding kan zijn geweest om zich maar eens te gaan settelen binnen de veilige muren van een stad, waarin hij toch met zijn metier bezig kon blijven. Bree bijvoorbeeld, waar hij goede connecties had met de plaatselijke notaris Michael Das, in wiens familie hij dan ook introuwt, zoals we hieronder zullen zien.
Postroute Hamont-Maastricht
Bree ligt bovendien, heel praktisch, halverwege de route Maastricht-Hamont. De postroute tussen Holland en Maastricht liep via Hamont, en dus ook via Bree. In Hamont werden poststukken van de Hollandse post overgedragen aan de postdienst richting Maastricht en vice versa. De ligging van Bree op die postroute, ideaal in het midden, op het kruispunt van de weg naar Maaseik, zou de hypothese extra kunnen ondersteunen dat hij inderdaad bode was.
Maaseik was een handelscentrum. Omdat Maaseik aan de Maas lag, was er een druk verkeer met Luik en Maastricht. De vreemde schepen die de stad wilden passeren, waren verplicht een bepaalde tijd te meren en hun waren op de Markt te koop aan te bieden. Vooral op het einde van de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw kende de Maashandel een grote vlucht en verdienden de Maasschippers en de handelscompagnieën grote kapitalen. Onder meer door de vele oorlogen op het Luikse grondgebied raakte de Maashandel in de 17de eeuw echter in verval, onder andere door toedoen van plunderende troepen van Karel van Lotharingen. Diens ‘Lorreinen’ terroriseerden jarenlang het Loonse platteland en onderschepten vanuit Stein en Urmond het verkeer op de Maas en de weg van Maastricht naar ‘s-Hertogenbosch.
Vanuit Bree was Maastricht de grootste centrale plaats in de regio. De reis van Bree naar Maastricht per kar kostte in 1650 twee gulden. Vandaar kon men dan naar Luik met het ‘mercktschip’ voor 1 gulden en 12 stuivers. Was er geen schip, dan ging men te voet. [Maes II, 172].
1647-1675: Na zijn huwelijk
Jacob trouwde op 17 februari 1647 in Bree met Maria Laumers, die gedoopt was in Bree op 8 oktober 1617 als dochter van Petrus Laumers en Elisabeth (die mogelijk tot de familie Das behoorde). Uit wat we weten over de gebruiken rond partnerkeuze tijdens het Ancien Regime mogen we ervan uit gaan dat Jacob Fasol door de families waarmee hij banden aan zou gaan (Das, de Borman, Jacobs) beschouwd werd als min of meer gelijkwaardig.
In die tijd had het huwelijk allereerst een sociaal-economisch doel. Via het huwelijk vond bezitsoverdracht plaats, was men in staat zich als onafhankelijke te vestigen en streefde men naar positieverbetering. Zeker op het platteland waren ongehuwden ondergeschikt. Om te trouwen moest men in staat zijn zich te vestigen en hierdoor werd het huwelijk uitgesteld tot men voldoende had gespaard of de erflater was overleden. Daardoor zie je een gemiddeld hoge huwelijksleeftijd en veel celibatairen. De gemiddelde huwelijksleeftijd bedroeg 25 tot 28 jaar terwijl het aantal ongehuwden in de 17de en 18de eeuw tot ongeveer 10% van de volwassen bevolking opliep. De wens om er door te trouwen materieel beter, maar in elk geval niet slechter van te worden, leidde er toe dat men de partner in een kring van sociaal gelijken of bijna gelijken, vaak zelfs beroepsgenoten probeerde te vinden. De omvang van een sociale groep en de activiteiten die deze ontplooide, beïnvloedden weer de mate van geografische endogamie. Voor een kleine groep als de adel die vaak manifestaties op nationaal niveau had, lag de horizon het verst. De laagste groepen, vooral die in min of meer geïsoleerde plattelandsdorpen, huwden binnen de eigen of naburige woonplaats. Het ligt voor de hand dat ouders die hun kinderen niet met lege handen het huwelijk in lieten gaan, op de een of andere wijze op de keuze van een partner voor zoon of dochter wilden toezien. Huwelijken hadden een sterk, door ouders en familieleden, gearrangeerd karakter en de onderhandelingen die naar het contract moesten leiden, konden lang en taai zijn. Het is waarschijnlijk dat onder de laagste groepen de meeste vrijheid bij de partnerkeuze bestond. [Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. HES Uitgevers, Utrecht 1985].
Jacob was dus bij zijn huwelijk in 1647 gevestigd; hij had een goede betrekking en zoveel kapitaal dat hij een aanvaardbare partij was voor de betere kringen in Bree, ondanks dat men zijn familie wellicht in het geheel niet kende.
Notaris Michael Das
In de relaties die Jacob Fasol onderhield komt regelmatig de naam van de familie Das terug. Prominent lid van deze familie is notaris Michael Das (geboren in 1597 te Bree), van wie stukken bewaard zijn gebleven van 1621-1639. [Maes & Dreesen: II, p. 70; RAH BE-A0515 / 730, Notariaat Limburg. Minuten. Blok 1]. Toen Hendrik de Borman in 1641 tot schout werd benoemd, werden notaris Michael Das en Frans Vaes tot schepen benoemd [Maes & Dreesen: II, p. 90]. Notaris en oud-burgemeester Michael Das behoorde in 1649 tot het eerste bestuur van de Broederschap van O.L.V. van den Rozenkrans, samen met prefect pastoor Kerremans, schout Hendrik de Borman, oud-burgemeester en stadssecretaris Frederik de Borman en schatbewaarder Joost Truijens [Maes & Dreesen: I, p. 34-35]. Michael Das was in 1659 rentmeester van de O.L.V. Broederschap [Maes & Dreesen: I, p. 34-35].
Aanwijzingen voor een relatie tussen notaris Michael Das en Jacob Fasol zijn er te over: Jacobs oudste zoon Nicolaus, geboren op 18 november 1647 heeft als peetouders Petrus Vasen en Helena Das (mogelijk Michael Das’ vrouw, die ook Helena heette); Jacobs vrouw Maria Laumers had als peter Joannis Das; en de peetouders van haar jongere zuster Elisabeth Laumers waren Guilielmus Das en Reynera Das. Hoewel van Maria Laumers’ moeder geen achternaam bekend is, doet de overdaad aan peetouders uit de familie Das in dit gezin vermoeden dat zij tot die familie behoorde: misschien was Maria Laumers een nichtje van Michael Das.
De naam van Michael Das vinden we, naast die van enige andere Breeënaren, ook terug in de notariële archieven van Rotterdam: Henrick Janss, bleycker, zoon van Jan Hubens, overleden, en Anneken Hubens, die in Bree in het land van Luyck woont, verkoopt aan zijn broer Jacob Hubens, wonende in Bree, zijn deel uit de erfenis van zijn vader en de aanspraak op het deel van moederszijde. Het betreft land en een huis in Bree. De koper betaalt 125 gulden. Tevens machtigt hij Henrick Janss, Michiel Das en Michiel Heuls, beiden wonende te Bree, om de verkoop verder af te handelen. [ONA Rotterdam 11 juli 1628, inv.nr. 183, aktenr/blz. 392/575, notaris Jacob Cornelisz van der Swan]. Andere Breeënaren in deze regio waren Poulus Lenertss, wonende in Rijnsaterwoude en Cornelis Willemsen, die met goedkeuring van Jehenna Jacobsdr Bormans aan haar vader Jacob Bormans van Bree alle goederen te Bree gelegen in het land van Luyck overdraagt, die haar zijn nagelaten door haar grootouders Jan Panissen en Catharina Meylants. [ONA Rotterdam 21 juni 1634]. Michael Das deed dus behoorlijk ver van huis zaken – in elk geval tot in Rotterdam.
Zou het kunnen dat Jacob Fasol als bode zijn diensten verrichtte voor Michael Das en later, toen hij van het gevaarlijke reizen verlost wilde zijn, voor Michael Das in Bree aan de slag kon gaan? De beste aanwijzing hiervoor is wel dit: Jacobs zoon notaris Peter Fasol vervaardigde (zoals we verderop zullen zien) vóór 1686 een afschrift van een akte waarvan het origineel in 1656 was opgesteld door notaris Michael Das. Dit doet vermoeden dat Peter Fasols notarispraktijk was voortgekomen uit de praktijk van Michael Das. Kunnen we aannemen dat Jacob Fasol voor Michael Das werkte, dat zijn oudste zoon Nicolaus Fasol zijn betrekking als stadsbode van hem kon overnemen en dat Peter Fasol als notaris de opvolger was van Michael Das? De conclusie lijkt in elk geval gerechtvaardigd dat Jacob Fasol voor Michael Das werkzaam was en introuwde in diens familie.
De notabelen van Bree
Door de verbintenis met Maria Laumers en de familie Das behoorde Jacob Fasol onmiddellijk tot de notabelen van Bree, wat de glanzende carrière van zijn zonen verklaart. Wat immers opvalt, is het gegeven dat zijn zonen goed opgeleid waren en zich opwerkten tot functies in het stadsbestuur: stasdbode en stadssecretaris/notaris. Burgemeester van Bree was in die jaren Frederik de Borman. Deze was gehuwd met Maria Jacobs, en hun verwanten zouden jarenlang alle sleutelposities in de stad innemen: schouts, burgemeesters en stadssecretarissen. Frederik de Bormans broer Hendrik werd schout van Bree in 1641. Hij was advocaat bij het hof te Luik, licentiaat in de rechten en tot 1641 schepen van de hoge rechtbank van Vliermaal. Jacobs zoon, notaris Peter Fasol trouwde in deze familie in, met een dochter van burgemeester Joannis Jacobs. Jacob Fasol stond dus op goede voet met sleutelfiguren in de families de Borman en Jacobs.
Maaseik
Jacobs tweede zoon Petrus, geboren in december 1649 had als peetvader Guilielmus Speckenen en Helena Koenen. Deze eerste is mogelijk identiek met Guilielmus Specken, gehuwd op 7 februari 1652 te Maaseik met Cecilia Bormans. Cecilia Bormans (gedoopt 5 oktober 1613) was vermoedelijk een dochter van Herman Bormans (1592-1647) en Anna N., burgemeester van Maaseik.
Dit kan op zijn minst betekenen dat Jacob Fasol méér dan oppervlakkige contacten had in Maaseik; misschien heeft hij in Maaseik gewoond voordat hij zich in Bree vestigde. De familie Speecken had verscheidene eigendommen in Maaseik. In 1651 is vermeld een Speeckens huys, grenzend aan de straat in drie zijden, comende achter inde metsoelstrate (KAB 14.652, p. 90). Dit huis van Willem Speecken is in 1672 een huys ende hoff gelegen op die beecke (KAB 1084, f. 9 v°), overeenkomend met B 233 en de tuin op B 234. (Bron: https://www.kempeneers.org/sprokkels/sprokkel-2-034.html).
Vrede van 1648
Met de Vrede van Westfalen (1648) kwam een einde aan de Dertigjarige Oorlog. Maar toch bleven vreemde troepen in het land rondtrekken: de troepen van de hertog van Lotharingen, Karel IV. Bij de ondertekening van de vrede in 1648 mislukte diens poging het hertogdom Lotharingen weer in zijn bezit te krijgen. Hij houdt zijn troepen in dienst, maar omdat hij niet meer betaald wordt, laat hij ze zich verhalen op de plattelandsgemeenten, ondanks het verzoek van de prinsbisschop om het land te verlaten. In september 1648 werd de kapitein van de Lorreinen door Bree afgekocht met vier potten wijn, en het regiment trok verder [Maes & Dreesen II, p. 3536]. In maart 1649 werden ze gesignaleerd in Stramproy en in Bree hield Jan Quax een week de wacht op de kerktoren. In mei 1650 wist het stadsbestuur inkwartiering te verhinderen door generaal de Fraipont te fêteren in ‘De Croen’. Hetzelfde gebeurde in april 1651 en begin juli opnieuw. [Maes, II-36-37]. Prinsbisschop Ferdinand moest een nieuwe opstand in 1649 de kop in drukken en overleed in 1650. (Schöffer, De Lange Landen 1500-1780, pag 410-416). Zijn opvolger Maximiliaan Hendrik van Beieren was niet bovenmatig in politiek geïnteresseerd en liet het bestuur over aan zijn raadgevers Frans en Willem van Fürstenberg, die vooral aan hun persoonlijke belangen dachten.
Het onderwijs in Bree
Jacobs eerste zoon Petrus overleed zeer jong; op 17 januari 1651 werd opnieuw een zoon Peter geboren. Als peetouders kreeg hij Henricus Hamondts en Christina Driess. Het onderwijs in Bree veranderde juist in de periode nadat Jacob er arriveerde fundamenteel, waarvan de zonen Nicolaus en Peter, die stadsbode en notaris zouden worden, konden profiteren.
In 1650 had de Breese kanunnik Laurentius Soenen een Sint-Michielscollege gesticht in Leuven (Wekelijks nieuws uit Loven, mede beschrijvinge diër stad, Volume 8 [1776], p. 354). In een gebouw in de huidige Parijsstraat kregen studenten in de theologie, rechten of geneeskunde kost en inwoning. Tussen 1658 en 1683 behaalden 27 Breese jongeren een universitair diploma. Door de hogere scholingsgraad van de bevolking steeg het aantal uitoefenaren van vrije beroepen zoals dokter en advocaat en professionaliseerde het stadsbestuur. De schout had traditioneel altijd een juridische graad gehad, en in hun navolging zouden ook burgemeesters en stadssecretarissen rechten studeren (Corstjens, in: Duizend jaar Bree, p. 157).
In Bree bestond tot halverwege de 17e eeuw alleen lager onderwijs. Dat veranderde in op 9 januari 1652, toen middelbaar onderwijs van start ging, dat werd verzorgd door de augustijnen uit het kort daarvoor gestichte klooster. De augustijnen leverden kwalitatief hoogstaand en kosteloos onderwijs voor jongens uit Bree en omgeving. Het klooster met bijbehorende school was gesticht op initiatief van baron Gerardus de Taxis (Corstjens, in: Duizend jaar Bree, p. 157).
Gerardus de Taxis werd rond 1578 geboren als Gerard van Huls als zoon van een in het prinsbisdom Luik zeer vooraanstaand burger, Godfried van Huls. Zijn vader was een geboren en getogen Breeënaar en Gerard verbleef in zijn jeugd waarschijnlijk dikwijls in Bree. Gerard ging het leger in. In 1600 trad hij in dienst van keizer Rudolf II. Als cavalerist vocht hij in 1603 tegen de Turken nabij Boedapest en Esztergom en in opdracht van de keizer nam hij in 1604 deel aan de strijd tegen de opstandelingen van Stefan Bocskay, vorst van Zevenburgen en Hongarije. Daar ontmoette Gerard voor het eerst zijn latere wapenbroeder Albrecht von Wallenstein, de belangrijkste generaal van de keizer. Gerardus verdiende een fortuin in de oorlog. Keizer Matthias, keizer van 1612 tot 1620, verhief hem in de adelstand. Wallenstein stichtte in 1627 in Ceska Lipa een augustijnencollege. Wellicht in navolging wilde Gerardus een augustijnencollege in Bree stichten. Omstreeks 1631 schonk hij een schitterende kelk aan de parochiekerk. De inscriptie vermeldt de schenker: gerardus : l : baro : de : huls : dictus : de : taxis : obrister.waletschow. De kelk draagt het meesterteken CF. In 1651 lukte het Gerardus om geld over te maken voor de bouw van een augustijnenklooster. Hij keerde zelf nooit terug naar Bree. Gerardus de Taxis stierf in Rome op 27 december 1654. Uit zijn nalatenschap kon op 7 september van het jaar 1657 de eerste steen gelegd worden van het augustijnenklooster van Bree.
Op 27 augustus 1652 wordt weer een zoon, Andreas, geboren. Zijn peetouders worden Leonardus Verstraeten en Margaretha Geertruida van Pol. In Bree is van Andreas na 1652 geen spoor meer te vinden. In Duinkerken huwde op 17 februari 1692 een André Fasolle; een naamgenoot en generatiegenoot van deze zoon: we weten echter niet of hij dezelfde is.
Muitende Lorreinen
In de winter van 1652-53 waren de Lorreinse troepen gaan muiten, vallen de Kempen binnen en plunderen en branden in Hamont, Peer, Beringen, Bilzen en Herk-de-Stad. De Lorreinen veroorzaakten bovendien nog herhaaldelijk epidemieën van dysenterie, onder andere in 1654, maar ook later nog. Maart 1654 belegerden de Lorreinen Bree, en moesten 64 man troepen van de keurvorsten van Mainz en Trier, gestuurd door de Prinsbisschop, te hulp komen. De verslagen Lorreinen plunderden de omgeving en in Bree stierven verschillende vluchtelingen uit omliggende dorpen. Ook een Duitse soldaat sneuvelde en werd in Bree begraven. 8000 Franse troepen verjoegen de Lorreinen. Op 6 april werd het ‘Tractaat van peys’ te Bree van het stadhuis afgelezen. Er werd ‘victorie geschoten’ en flink gefeest. [Maes II,37-38]. Over deze periode verhaalt de chroniqueur Jan Reyners uit het naburige Meeuwen in 1789 nog als volgt: ‘Daernaer in het jaer 1641 zyn de Loreynen hier in het land gekomen dewelke in het jaer 1648 hier boven de voorbroeken hebben slag gelevert tegen eenige verzaemelde boeren onder de commande van colonel Kerenberg en den zelven door bedrog overrompelt zynde hebben zy ons kerk geplundert en gerooft. Doch daernaer in het jaer 1651 is het dorp van Glabbeek door de Loreynen afgebrant en tot St. Hubrecht de kerk wederom in het jaer 1654 hebben de Loreynen gevangen gespannen en dootgeslagen alle inwoonders van dese landen soo dat sy hebben moeten vluchten naer de meyerye van S’Hertogenbosch’ (Kroniek van Jan Reyners, p. 18-19). Karel van Lotharingen werd in Antwerpen gevangen gezet en naar Toledo overgebracht. Daarna kende de stad weer wat bloei.
Meester Jacob Fasol
Dan is er een akte uit 1653 in de Schepenbank van Bree. Jacob wordt op 21 juni 1653 vermeld als Mr. Jacob Fasoll [SB-Bree, nr.27-fol.338 -vs]. In deze akte is Jacob Fasol gedaagde. De transcriptie luidt:
‘Extraordinaris den 21 juni 1653.
Dat gerycht uytgebooden siende.
Ter instantien van Willem Maess pre….(sident?).
Schepen per Borman Boels verclarenden.
Mr. Jacob Fasol gedachder ter instantien.
Willem Maes wijders huyden dienende opten ordinaris.
Om te reckenen seyt diese saecke niet te sien.
Geprevilegieert daerom protesterende van alle onnutte.
Soe geleden ofte lijden, versoeckende geordonneert te.
Woerden dat den aenlegger soe hij yet te pretenderen heeft.
Sal doen met ordinaris recht te meer.
Hij nae stijl niet bedaecht is nae den Luyxs recht.
Met billet ende daerom alsvoor de nullitate protesterende.
Versoeckende den aenlegger affgeweesen te woerden.
Mit condemnatie in costen.’.
Vertaling: ‘Bijzondere zitting op 21 juni 1653. Het gerecht, ontboden zijnde ter zitting van president Willem Maes, schepen, door Borman, Boels, verklarenden; Meester Jacob Fasol gedaagde ter zitting. Willem Maes, heden diendende ter gewone zitting, zegt deze zaak niet te kunnen beoordelen. Onder voorbehoud daarom, en bezwaar makend tegen alle schade geleden of nog te lijden, verzoekt hij dat bepaald wordt dat de eiser, als hij iets te eisen heeft, genoegen zal nemen met gewoon recht temeer hij naar stijl niet gedaagd is naar Luiks recht. Met verschoning en daarom bezwaar makend wegens niet ontvankelijkheid, verzoekt hij dat de eiser afgewezen wordt met veroordeling in de kosten.’ Met andere woorden: er speelt een voor ons onduidelijke kwestie waar de rechter, Willem Maes, zijn vingers liever niet aan wil branden, en Jacob Fasol gaat vrijuit.
Interessant is de titel ‘meester’ waarmee Jacob Fasol wordt aangeduid. Mogelijk wijst die titel er op dat Jacob een juridische opleiding achter de rug had, maar het kan ook verwijzen naar een achtergrond als bode.
Misschien krijgen Jacob en Maria Laumers in de jaren 1653-1655 nog een dochter, Elisabeth. Bij de doop van Marie Elisabeth Fasol, dochter van Peter Fasol en Gertrudis Jacobs op 9 januari 1692 staat een zekere Elisabeth Fasol als meter vermeld (peter was Math Bruijns). Haar naam komt verder niet in de doop-, trouw en begraafregisters van Bree voor, maar in de stamboom is zij nergens anders te plaatsen.
Bree versterkt zich
Prinsbisschop Maximiliaan zat intussen klem tussen de Spaans-Frans vijandschap, maar in 1654 erkende Spanje de Luikse neutraliteit. Toch koos hij in het vervolg partij voor Frankrijk. Bree investeerde flink in de verdediging van de stad. In 1655 kocht men in Luik 800 pond geschutsballen, twee kanonnen en 5 tonnen kruit. In 1656 kocht het stadsbestuur in Rotterdam 3 kleine ijzeren kanonnen. Toen de karren de stukken gingen halen in ‘s-Hertogenbosch wilde de licentmeester ze niet doorlaten zonder toestemming van de Admiraliteit. Peter Prins ging naar Dordrecht en Rotterdam en maakte de papieren in orde. In Bree maakte Jan Stucken 6 affuiten met raderen om de kanonnen op de vesten te brengen. In 1675 had Bree 12 kanonnen op de vesten staan [Maes & Dreesen II, p. 28-29].
Op 25 maart 1656 wordt Jacobs jongste zoon Ferdinand geboren. Zijn peter is Melchior Boels, die in 1617 schoolmeester, in 1622 rector en in 1645 notaris was. Zijn meter was Elisabeth, de vrouw van Philips Mariot, dokter/apotheker in Bree. Vermeldenswaard is dat Ferdinand een naamgenoot had in de leeftijd van zijn vader. Op 7 juli 1658 huwde te Arnsberg in de kloosterkerk van Wedinghausen een zekere Ferdinandus Fasoll met Maria Strodtman (www.familysearch.com). Dat zou een aanwijzing kunnen zijn voor de herkomst van de familie, indien Ferdinandus Fasoll bijvoorbeeld een oom was waarnaar onze Ferdinand vernoemd is. Nadere gegevens ontbreken helaas. Maar zijn voornaam Ferdinand kan ook een vernoeming zijn naar de Luikse prinsbisschop Ferdinand van Beieren (regeerde 1612-1650, tevens bisschop van Munster, Paderborn en Hildesheim en aartsbisschop van Keulen). We mogen niet onvermeld laten dat Ferdinand van Beieren in 1650 eveneens in Arnsberg -op doorreis- overleed.
Huis aan de Nieuwstadstraat
Op 1 maart 1658 kocht Jacob een huis in de Nieuwstadstraat [Bron: Hof Vanderhallen Bree, nr.11- fol.229]. De Nieuwstadstraat was één van de hoofdassen van de binnenstad. De straat leidde van de Nieuwstadpoort naar de markt. De straat en de poort ontleenden hun naam aan een vlak buiten de wallen gelegen gehucht, Nieuwstad genaamd. Vanaf 1590 liep de Velterbeek door de straat naar de Markt toe, ze liep tot 1882 open door de straat; op de hoek met de Markt lag een brug. Zeker vanaf 1532 was er een waterput op de hoek met de Gerdingerstraat. In 1659 kwam met de Vrede van de Pyreneeën een definitief einde aan de strooptochten van vreemde soldaten. Ondanks de hongersnood van 1661 die Jan Reyners aanhaalt, telde Bree in 1671 alweer ongeveer 1700 inwoners [Maes & Dreesen, dl. II, p. 195-196].
Laatste jaren
In 1665 trokken 600 man Franse troepen langs Bree maar lieten het ongemoeid [Maes II, 38]. In 1666 verleende de Prinsbisschop de Fransen vrije doortocht in de Devolutieoorlog en in 1672 verklaarde hij mét Lodewijk XIV de Republiek de oorlog. Op 17 mei 1672 trekken Franse troepen vanuit de Franse Ardennen richting de Maas. Het Franse leger ligt voor Visé. Het Franse leger van bijna 120.000 man trekt langs de Maas naar Charleroi, en stevent op het oosten van de Republiek af. De vestingen in de Kleefse barrièresteden vallen vrijwel onmiddellijk, en Maastricht wordt belegerd. Op 16 december begint Willem III een veldtocht naar het zuiden en ontzet Maastricht. (Schöffer, pag. 413-415). Van 13 – 26 juni 1673 wordt Maastricht belegerd en gebombardeerd door Frankrijk. De stad capituleert. Een standbeeld in Maastricht herinnert ons aan het feit dat de befaamde kapitein der musketiers, graaf Charles d’Artagnan, een van de gevallenen was. Hij was ingekwartierd in het klooster-kasteel Alden Biezen en van daaruit opgetrokken naar Maastricht. In 1674 sloot de prinsbisschop vrede met de Republiek.
Het Schrickelik Tempeest
Het weer in 1673-1674 is extreem. De winter is lang en koud: de binnenwateren, de grote rivieren en zelfs de Zuiderzee zijn tot twee keer toe dichtgevroren. Half november 1673 vriest het al, begin april 1674 ligt er nog ijs. De lente is kort en hevig, de zomer koel en buiig met veel onweer. In het noodweer van 1 augustus 1674 komt de atmosferische spanning tot ontlading. Dan raast een orkaan, bekend onder de naam ‘Het Schrickelik Tempeest‘ over Nederland en België. Die dag was een uitzonderlijke weersituatie ontstaan die in Noordwest-Europa grote schade aanrichtte door onder meer zware onweersbuien, hagel en windstoten. De storm trok vanuit Noord-Frankrijk over België en Nederland tot aan Noord-Duitsland. Het resulteerde in tal van ingestorte gebouwen, vele slachtoffers en een ontwricht maatschappelijk leven. In de stad Utrecht ontstond de grootste schade. Daar richtte een tornado een enorme ravage aan. Het schip van de Domkerk stort in. Uit verslagen uit van Utrecht tot Antwerpen, Amsterdam tot Brussel en Hamburg tot Straatsburg blijkt dat de verwoesting ongekend was. In Melun (bij Parijs) stortte de koepel van de parochiekerk in.
Ook in Bree zal het gespookt hebben.
“Te Turnhout en daer omtrent
bleef naeu een molen overent
veel huysen lagen plat ter aerde
‘k heb de brieven van dat gewest
selver gesien dies loof ick best
dat sij de waerheijt oock verclaerde.”
(uit: Gerrit Jansz. Kooch: Hollans Orkaen).
‘Uytrecht den 2 Augusti. Gister Avont ten half achten ontstond hier een schrickelick Onweer, dat tot half negen toe duurde; doch het slimste was gedaen in een Quartieruurs: den Hemel stont gedurigh in licht en Vlam, en ’t was schrickelijck den Donder en vreesselijcke Winden te hooren, dat verselt wierdt met het nederstorten van Schoorsteinen, Daecken, Gevels en Toornen, dat ieder een ongemeene verbaestheyt aenbracht, en dat heeft veele van een Aertbevingh doen spreecken [… ]’ [Oprechte Haerlemse Saterdaegse. Courant van 4 August 1674].
De Hollantsche Mercurius van augustus 1674 meldt: “Op den eersten deser ’s avonts omtrent 8 uren by na door geheel Hollandt een gruwelijck onweder, met Donder, Blixem, Wint, regen en hagel vermengt. Te Amsterdam geschiede daer van groote schade, dewijl den krachtigen Wint de meeste boomen omsloegh, veel Schepen van voor de Palen wegh dreef, daer van 9 soncken, en verscheyde huysen van gevels ontbloote. Men vont naeulijcks een Huys, dat niet aan Pannen, Glasen of ergens anders aen beschadigt was. Verscheyde Molens waeyden om. (..) Te Brussel vielen soo groote Hagelstenen als Knickers, en wierden de Boomen niet alleen uyt de Aerde gegoyt, maar ook veel gevels omgeworpen. Te Antwerpen wiert de Brugh, die over de Schelde lagh, door den stercken Wint mede stuck gesmeten, en de Schepen hier en daer gedreven. Te Hamburgh en omtrent d’Elve gevoelde men dit onweder oock. Te Straetsburgh vielen Hagestenen als Kinder hoofden.”
Een bron uit Medemblik meldt ten slotte: ‘1674. Den 1. Augustus in den avontstont zag men uitter Zee opkomen, een sware donkere lugt, verzelt met vinnige blixem stralen, door malkander kuislings, en sware donderslagen, de 4. winden waayden gelyk uit alle hoeken: zynde een zoorte van een Orcaan (gelyk zy veel in Oost en West-Indien hebben) de meeste menschen, zulk een onweder omgewoon zynde, kermden en riepen het schynt dat den jongsten dag voor handen is. Storten vierige gebeden uit, kreten en kermde, zagen niet anders als een ontydige dood voor handen. [Meteorologica Jaargang 16 – no.2 – Juni 2007 4-9].
Op 8 januari 1675 overlijdt Jacob, twee dagen eerder dan zijn echtgenote. Hun overlijden zo vlak na elkaar zou kunnen duiden op bijvoorbeeld een besmettelijke ziekte als doodsoorzaak, maar zeker is dit niet.
Genealogisch overzicht van het gezin van Jacob Fasol
Dit is het eerste deel van de familiegeschiedenis van de familie Fasol:
- Eerste deel: De wereld van Jacob Fasol (†1675)
- Tweede deel: Claes en Peeter Fasol, broers in dienst van de stad Bree (1675-1711)
- Derde deel: De familie Fasol in het midden van de 18e eeuw (1711-1764)
- Vierde deel: Van Bree naar Valkenswaard (1765-1853)
Ga naar: Familiegeschiedenis Fasol
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je deze website in stand houden. Steun fasol.nl met een donatie op NL87ASNB8821079104 t.n.v. Antiquariaat Fasol, onder vermelding van ‘Donatie fasol.nl’.